Al vaker is gesproken over het onderwerp en ook deze uitspraak van de rechtbank Rotterdam geeft er blijk van: de toezichthouder maakt graag gebruik van de mogelijkheid om sanctiebesluiten openbaar te maken. Het bijkomende afschrikwekkende effect moet normnaleving bevorderen, zo is gedachte. De uitspraak gaat over een sanctiebesluit van en bekendmaking door de NZa en laat mooi zien dat de rechtbank van oordeel is dat het kader van de Wet open overheid niet anders is dan onder de Wet openbaarheid van bestuur.
Wat gaat het over?
De eigenaar en enig bestuurder van een zorgaanbieder verleent zelf zorg en doet intakes. Ze huurt ook twee wijkverpleegkundigen in, die werkzaam zijn als zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Zij stellen de indicaties. De overige zorgverleners zijn ook zzp’ers. Naast de cliënten in de Zorgverzekeringswet, levert de onderneming ook zorg op grond van de Wet langdurige zorg op basis van een persoonsgebonden budget.
De NZa heeft onderzoek gedaan naar aanleiding van onder meer signalen over onregelmatigheden binnen de administratie van de onderneming en de uitkomsten van een hertoetsing door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Wat bleek, er is zorg in rekening gebracht die niet (aantoonbaar) is geleverd en men heeft een administratie gevoerd zonder dat deze voldeed aan de geldende vereisten van volledigheid, juistheid en actualiteit.
Dit leidde tot een niet aangevochten aanwijzing om een en ander te verbeteren. Een nacontrole leert dat een en ander niet is verbeterd. Het gevolg is een boetebesluit inclusief bekendmaking daarvan.
Het kader
Voor die publicatie gold geen specifieke wettelijke grondslag. De basis om hiertoe over te gaan wordt dan gevonden in artikel 3.1 van de Woo (de opvolger van artikel 8 van de Wob). Onder de Wob was vaste rechtspraak geworden dat openbaarmaking van een sanctiebesluit onevenredig is indien de boeteoplegging – in zijn geheel – geen stand zal kunnen houden. Hoe meer inhoudelijk twijfel wordt gezaaid over de vraag of betrokkenen wel overtreders zijn of de inzet van het sanctiemiddel redelijk is, hoe eerder geoordeeld werd dat publicatie misschien niet redelijk was. Uiteindelijke matiging van de boete, maakt het publicatiebesluit niet perse onrechtmatig.
De rechtbank meent dat artikel 3.1 Woo hierin geen verandering brengt. Dat leidt er in dit geval toe dat het publicatiebesluit in stand blijft.
Echt niet anders?
Of artikel 3.1 Woo echt niet maakt dat de beoordeling anders kan uitpakken onder de Woo is de vraag. Artikel 3.1 is nog minder dwingend geformuleerd dan artikel 8 Wob (zie hierover ook dit artikel in de Gemeentestem). Dat komt, aldus de toelichting, doordat we met artikel 3.3 Woo (straks) een kader krijgen dat concreet dwingt tot actief openbaar maken.
In dat kader is interessant dat ook sanctiebesluiten concreet worden genoemd in artikel 3.3 Woo. Bijzonder is dat de wetgever meent er goed aan te doen die sanctiebesluiten juist uit te zonderen van de straks geldende openbaarmakingsverplichting (zie lid 2, sub k onder 5). De wetgever vindt het verstandiger openbaarmaking van dergelijke gevoelige informatie meer te laten voorschrijven door de wetgever bij bijzondere regelingen.
Hoezeer daar veel voor valt te zeggen, dringt de vraag zich op hoe het dan uitpakt als die bijzondere regelgeving hiertoe niet over gaat. Vallen we dan terug als toezichthouder op de algemene grondslag van artikel 3.1 Woo? Ik denk het wel en ik denk zeker – met de rechtbank – dat het onder de Wob gegeven genuanceerde kader rond publicatie van boetebesluiten gehanteerd kan worden. Een en ander is evenwel geen vanzelfsprekendheid meer.