De Rechtbank Rotterdam maakt maar weer (zie eerder nog bijvoorbeeld deze update) duidelijk dat het integraal niet verstrekken met een beroep op weigeringsgronden in z’n algemeenheid in de regel ontoereikend is.
De rechtbank maakt duidelijk dat de wijze waarop documenten zijn gedeeld met het bestuursorgaan, al dan niet onder geheimhouding, niet maakt dat documenten als vanzelf geheim gehouden kunnen worden. Het gaat om de inhoud en de vraag of ten aanzien van die inhoud een weigeringsgrond aan de orde is waarbij het daar beschermde belang kennelijk zwaarder weegt dan het algemene belang van openbaarheid. Ook ging het bestuursorgaan te kort door de bocht door in algemene zin te stellen dat na het weglakken van geheime informatie geen zinnige informatie of geen leesbare tekst ter openbaarmaking zou overblijven.
Deze handelswijze gaat ook mis bij het al te gemakkelijk wijzen op de financiële belangen van de gemeente in dit geval, de concurrentiepositie van het betrokken bedrijf en de bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens.
De beoordeling of sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen doorstaat wel de toets van de rechter. Het gaat dan alleen weer mis voor het bestuursorgaan als het gaat om de beoordeling of die opvattingen niet toch openbaar gemaakt kunnen worden, maar dan geanonimiseerd (een verplichting onder de Woo, via artikel 5.2, lid 3, Woo). In navolging van de nieuwe lijn van de Raad van State (zie deze annotatie) stelt de rechtbank dat een belangenafweging moet worden gemaakt. Het bestuursorgaan denkt te kunnen volstaan met een algemene overweging dat ambtenaren omwille van het goed en professioneel functioneren van de gemeente moeten kunnen beschikken over de ruimte om niet openbaar overleg te kunnen voeren. Dat is onvoldoende specifiek op het onderhavige geval toegespitst.