Een eerste uitspraak verscheen eerder al van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:4090) (zie dit bericht), het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding deed een duit in het zakje (zie dit bericht) en ook de Rechtbank Oost-Brabant bleek met deze uitspraak van 13 juli 2023 (ECLI:NL:RBOBR:2023:3426) kritisch over het toepassen van de nieuwe uitzondering die gericht is op het beschermen van “het goed functioneren van de overheid” (artikel 5.1, tweede lid, onder i) (zie bericht). Nu doet ook de Rechtbank Overijssel mee aan de duiding met deze uitspraak van 5 februari 2024 (ECLI:NL:RBOVE:2024:604).
Anonimiteit bij een fraudemelding
Het gaat in dit geval om documenten over een een fraudemelding die vertrouwelijk naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg & Jeugd (IGJ) zijn gestuurd. De Minister van VWS maakt 11 documenten integraal niet openbaar met een beroep op de i-grond. De motivering ter onderbouwing daarvan: openbaarmaking kan voor een betrokken derde-partij schadelijk zijn als voor anderen inzichtelijk wordt hoe wordt omgegaan met fraudemeldingen. Ook is aannemelijk dat het niet anoniem kunnen melden een drempel opwerpt om de IGJ of verweerder onverplicht te informeren over relevante situaties in de zorg. Openbaar maken tegen het verzoek van de derde-partij in zou daarom het goede functioneren van verweerder en de IGJ als bestuursorganen, ook in toekomstige situaties, schaden. De minister betrekt hierbij dat ook sprake is van een lopend onderzoek met betrekking tot de fraudemelding. Toepassing geven aan artikel 5.5 of artikel 5.6 Woo vindt verweerder ook niet opportuun omdat verstrekken van de documenten eventuele toekomstige (vervolg)onderzoeken kan schaden. Om effectief onderzoek te kunnen blijven doen naar eventuele fraude is het van belang dat de informatie hieromtrent niet zal worden gedeeld met eisers. Daarbij is van belang – aldus de minister – dat eisers de laatste versie van het onderzoeksrapport ook steeds heeft gekregen.
Prima, maar beoordeel per (onderdeel van een) document
De rechtbank is niet overtuigd over het integraal niet openbaar maken op de i-grond. De anonimiteit behoeft bescherming, maar de rechtbank ziet niet in dat ten behoeve van die bescherming alle documenten integraal geheim zouden moeten blijven. Dit te meer nu – zoals de minister ook heeft erkend – het merendeel van de bijlagen bij de fraudemelding openbare documenten zijn (wat ook tot de slotsom zou kunnen of moeten leiden dat de documenten niet onder het bereik van de Woo vallen!) en dat het aannemelijk is dat eisers die informatie al kennen. Dat vraagt dus om een beoordeling per document of per alinea van een document of en waarom dat document of die alinea niet openbaar kan worden gemaakt of aan eisers kan worden verstrekt. Dat geldt ook voor de fraudemelding zelf. De minister moet dus weer aan het werk.
Crisis en tijdsverloop
De rechtbank benadrukt ook – net als eerder de Rechtbank Oost-Brabant – dat het aspect tijdsverloop juist bij deze uitzonderingsgrond expliciet dient te worden betrokken (dus ook nog los van artikel 5.3 kennelijk) omdat deze grond gerelateerd aan een crisis best kan worden ingeroepen. Vanwege de crisis kan de belangenafweging dan soms in abstracto worden vormgegeven gegeven de complexiteit of gevoeligheid van de aangelegenheid. Individuele beoordeling en inventarisatie van documenten kan dan achterwege blijven. Hiermee lijkt een gegeven voorbeeld in de toelichting bij deze grond er overigens toe te leiden dat de rechtspraak deze grond alleen maar relevant acht bij crisissituaties. Dit lijkt wel een erg beperkte lezing van deze grond.
De consequentie zou bovendien zijn dat – mede gelet op de doorlooptijden van de afhandeling van Woo-verzoeken – het toepassen van deze uitzondering nagenoeg niet aan de orde zou kunnen zijn. Ook dat lijkt haaks te staan op het überhaupt introduceren van deze uitzondering.
Toegang tot de informatie
Helaas bespreekt de rechtbank niet de bevoegdheid – en het geen gebruik maken daarvan door de minister – van het verlenen van toegang tot informatie zonder dat het openbaar wordt voor een ieder (de gegeven opties met artikel 5.5 en 5.6). Duidelijk is dat die grondslagen een bevoegdheid geven waar een bestuursorgaan geen gebruik van hoeft te maken. Een uitleg waarom dit niet aan de orde is, lijkt wel vereist.