Een Wob-verzoek aan de Raad voor de Rechtsbijstand leidt tot een uitspraak van de Raad van State die interessant is op een aantal punten.
Tuchtrecht op grond van de Advocatenwet, ook zonder klachten
Ten eerste volgt een aanvulling op de al bestaande lijn over de absolute regelingen in de Advocatenwet die maken dat bij een verzoek tot openbaarmaking niet aan de Wob wordt toegekomen. De kosten voor de advocaat vallen niet onder een bijzondere regeling van de Advocatenwet (zie deze update) maar alles omtrent het toezicht van de Deken op advocaten naar aanleiding van klachten wel (zie deze update en uitgebreider dit artikel in Tijdschrift Tuchtrecht). In de uitspraak van 30 juni maakt de Raad van State in dat kader ook duidelijk dat dit zich ook uitstrekt tot informatie in de tuchtrechtelijke sfeer die niet voortvloeit uit een klacht tegen een advocaat. De Deken kan immers ook op een andere wijze aan informatie komen die aanleiding kan vormen voor het ter kennis brengen daarvan bij de raad van discipline. Voor bepaalde documenten is dan ook terecht openbaarmaking geweigerd gegeven de Advocatenwet.
Belang van toezicht
Voor andere documenten beroept het bestuur zich op het belang van toezicht. De Raad van State maakt ook hier duidelijk, dus niet alleen bij het inroepen van de onevenredige benadeling (zie deze update), dat een gedegen motivering vereist is. Zeker bij een relatieve weigeringsgrond als deze. Concreet moet worden dat als gevolg van de verzochte openbaarmaking het bestuursorgaan zijn toezichthoudende taak niet meer naar behoren zal kunnen uitoefenen.
Persoonlijke levenssfeer
Daarnaast zijn de namen, functies, telefoonnummers en emailadressen van de medewerkers van de Raad voor Rechtsbijstand en de Orde van Advocaten én gegevens van de verzoeker om de informatie weggelakt.
Over de medewerkers stelt de Raad van State dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt (zie deze annotatie).
De verzoeker wijst op een uitspraak waarin een medewerker als procesvertegenwoordiger heeft opgetreden, en dus uit hoofde van zijn functie in de openbaarheid treedt. Hier gaat de Afdeling niet in mee met een wat wonderlijke redenering: het bestuur werd vertegenwoordigd door een advocaat en de betrokken medewerker was alleen ter ondersteuning aanwezig destijds. Zou dat echt het verschil maken? Dat zou namelijk een andere lijn zijn dan de Raad van State eerder aanbracht: dat ook procesvertegenwoordigers niet naar de aard van hun functie in de openbaarheid treden (zie deze uitspraak).
Deels in lijn met de ‘handtekening’-uitspraak (die geen bestuurlijke aangelegenheid zou zijn vanwege het ontbreken van een keuze of besluit van het bestuursorgaan, zie deze update) acht de Raad van State ook niet relevant dat een aantal namen van medewerkers en hun werkzaamheden op LinkedIn in het openbaar worden gedeeld. Die keuze maakt de de medewerker zelf, als privépersoon, en niet namens of onder de verantwoordelijkheid van het bestuur.
Tot slot nog de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verzoeker. Kennelijk vindt de Raad van State het nodig dat het bestuursorgaan actief vraagt aan de verzoeker, als diens persoonsgegevens onderdeel uit maken van de informatie waar zijn verzoek op ziet, of hij instemt met openbaarmaking van zijn persoonsgegevens (als in artikel 10 lid 3 Wob).
Wat vreemd nu het uitgangspunt bescherming is en de afwijking moeten blijken uit een expliciete instemming met het niet anonimiseren. Van een plicht tot het doen van een uitvraag of instemming wordt gegeven was tot nu geen sprake. Nu kennelijk wel als de verzoeker vraagt om een eigen dossier.
Het bestuursorgaan moet dus denken aan het doen van deze uitvraag onder de volgende omstandigheden:
- verzoeker vraagt om zijn eigen dossier (verzocht is om alle documenten die gaan over het onderzoek van het bestuur naar zijn administratie).
- in het verzoek is niet opgenomen dat bezwaar bestaat tegen openbaarmaking van de eigen persoonsgegevens.
- als dan ook nog in het beroepschrift wordt opgemerkt dat dit bezwaar er niet is.
- dan kan de aard van de informatie dwingen tot het expliciet vragen naar zijn mening (zienswijze) over de voorgenomen weigering zijn persoonsgegevens openbaar.
- zodoende kan dan expliciet toestemming worden gegeven.