In 2021 verscheen al het uitgebreide artikel over de toepassing van 8:29 Awb. De praktijk laat zien dat het nog wel eens puzzelen is met het vertrouwelijk inbrengen van processtukken. Niet onterecht wordt dit proces kritisch getoetst. Is er wel sprake van gewichtige redenen waardoor de wederpartij geen kennis mag krijgen van de ingediende documenten die de rechter wel kan inzien. De toets is terecht kritisch omdat van een gelijke uitgangspositie tussen procespartijen geen sprake meer is. Twee (de ene procespartij en de rechter) weten immers meer dan één.
De toets die de Raad van State in een reeks van uitspraken over een advies van een advocatenkantoor voor de gemeente Den Haag hanteert is kritisch doordat gesteld wordt dat niet zo maar kan worden volstaan me een verwijziging naar artikel 5.2 Woo (zie hier één van vier uitspraken, 5 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2773).
Minder kritisch is de Raad van State wel vervolgens op de inhoud. Er vindt ogenschijnlijk geen beoordeling per onderdeel van het advies plaats. Men accepteert het integraal onder geheimhouding inbrengen van het document. Kennelijk leest de Raad van State louter persoonlijke beleidsopvattingen (omschreven in het eerste lid van artikel 5.2 Woo) van de advocaat in het advies. Zou er echt niets objectief van aard zijn opgenomen in het advies zodat de bescherming van opvattingen uberhaupt niet aan de orde kan zijn?