Eerder werd al melding gemaakt van de zoektocht naar de nodige redelijkheid bij zeer omvangrijke verzoeken om informatie door de Raad van State (zie deze update). We kenden de rechtspraak dat de rechter zoekt naar het redelijke midden (zie bijvoorbeeld dit bericht).
In een tweetal uitspraken van de rechtbank Noord-Holland volgt hierop een uitgebreide uiteenzetting waarom het ook gerechtvaardigd is om af te wijken van de standaard bij beroepen niet tijdig beslissen. Die standaard is namelijk dat een bestuursorgaan dat buiten de wettelijke termijn is getreden, binnen twee weken na de uitspraak van de rechter alsnog beslist. De rechtbank geeft een eigen beoordelingskader, waarbij rekening wordt gehouden met de inhoud van het verzoek.
Het onderscheid specifieke en omvangrijke verzoeken
De rechtbank wijst (ook in deze uitspraak) op de aanpassing van de Wob in het verleden om misbruik tegen te gaan en de toelichting bij artikel 8.4 Woo. De wetgever heeft beoogd af te wijken van de standaard bij omvangrijke verzoeken, aldus de rechtbank. Als voorbeelden voor wat onder omvangrijke verzoeken moet worden verstaan, wijst de rechtbank op verzoeken die zien op 'doe mij alles over' of die zien op verschillende onderwerpen.
Inhoud is leidend
De rechtbank meent dan ook dat de inhoud van het verzoek maakt wat kan worden verwacht. De zoektocht naar het redelijke over en weer, dus ook het redelijke verzoek (waar we eerder voor hebben gepleit, zie dit blog).
De rechtbank meent te kunnen stellen dat de normale beslistermijn van artikel 4.4 de maat geeft voor specifieke verzoeken, maar dus niet voor de omvangrijke verzoeken. Dan heeft de verzoeker dus kennelijk minder recht op de daar genoemde termijnen.
Kort en goed meent de rechtbank dus dat bij het bepalen van een redelijke termijn op grond van artikel 8.4 van de Woo de omvang van het verzoek bepalend is. Dat betreft een ambtshalve toets. De rechtbank moet dus eerst een beoordeling maken van de omvang van het verzoek. Daarna volgt dan een inschatting van de termijn die voor beoordeling daarvan in redelijkheid nodig is.
Toets in concreto
Wat dit betekent in de praktijk? Nadat is vastgesteld dat sprake is van een omvangrijk verzoek in dit geval (gelet op de tekst van het verzoek vooral), maakt de rechtbank duidelijk wat haar kader is om vervolgens te bepalen wat dan een redelijke termijn is. Daarbij betrekt ze onder meer:
- de te verwachten zoekslag
- het aantal pagina's
- het aantal uitzonderingsgronden
Daarbij wordt vervolgens betrokken dat wat van de overheid kan worden gevraagd. Zie hier o.a. ook het eerder genoemde verdelingsvraagstuk concreet gemaakt. Concreet wordt dan gekeken naar de Woo-capaciteit:
- aantal mensen
- hoeveelheid (andere) verzoeken
- wat gedaan wordt aan actief openbaar maken
In de hier besproken kwesties komt 1 november en 1 september uit de bus rollen. Dat wat het bestuursorgaan voorstelt, wordt redelijk geacht (maak dus werk van een gedegen verweerschrift, bestuursorgaan) én eiser heeft ook niet voldoende gesteld dat sneller besluiten in redelijkheid zou kunnen (maakt dus werk van een gedegen repliek, eiser). Ook hier dus een meer gelijkwaardige positie voor beide partijen in het geschil. Helemaal als we zien dat verzoeker ook nog wordt ingewreven dat een specifieker verzoek zou kunnen worden ingediend.
Overleg dus optioneel?
Bijzonder is dat de rechtbank geen verband legt met het wel of niet gebruik maken van de mogelijkheid om in overleg te treden (artikel 4.2a Woo).
Financiële prikkel verdwenen?
Ook bijzonder is dat de rechtbank vervolgens de 'lage' (want normale) dwangsom verbindt aan termijnoverschrijdingen die na de uitspraak mogelijk volgen. Daarmee is de prikkel om snel te beslissen mogelijk nog meer naar de achtergrond verdwenen.
Altijd een 'oplossing'?
Overigens is dit 'nieuwe kader' geen oplossing voor alle gevallen. Bij meer omgevingsrechtelijke aangelegenheden zal een dergelijk oprekken van termijnen al snel op bezwaren stuiten. Zie over de complicaties van Aarhus al eerder dit bericht.