Meermaals opgemerkt: stellen van misbruik vraagt nogal wat van het bestuursorgaan. Dat is met de komst van de antimisbruikbepaling (artikel 4.6 Woo) niet anders geworden, zo lijkt het (zie deze update of dit bericht). In een recente uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (11 juli 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:4876) wordt een besluit op die grondslag - resulterend in het niet in behandeling nemen van de aanvraag - wél rechtmatig geacht.
Het verzoek - doe mij alles van twee ambtenaren over een bepaalde periode - is geen aangelegenheid. Verzoeker noemt geen onderwerp, geen aanleiding of zelfs maar enige context in zijn verzoeken, aldus de rechtbank en heeft dit ook later niet gedaan of willen doen. Geen specifieke aangelegenheid dus.
Ook de tweede 'aanleiding' voor een beroep op 4.6 is aan de orde. Verzoeker heeft kennelijk een ander doel voor ogen dan het verkrijgen van publieke informatie. Hij doet, zo merkt de rechtbank op, een 'fishing expedition'. Daar is de Woo niet voor bedoeld.
Alternatief
Dit alles maakt dat de rechtbank via een andere route naar het niet inhoudelijk hoeven behandelen komt. Het verzoek is immers onvoldoende specifiek. En zonder de wil om te specificeren, daartoe in de gelegenheid gesteld, maakt dus dat de aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten (via artikel 4.1). Zie ook over die 'oplossing' de hier besproken kwestie (naar aanleiding van ook een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland) of de aangelegenheid waar de rechtbank Limburg zich recent over uitsprak.