Alweer twee nieuwe uitspraken over bijzondere Woo-verzoeken! Een uitspraak van de rechtbank Overijssel en van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Te beginnen met de rechtbank Zeeland-West-Brabant waar een “doe mij maar alles over mij” verzoek op grond van artikel 5.5 van de Woo centraal stond.
Hoe zat het ook alweer
Hier kon je al lezen dat het op basis van artikel 5.5 van de Woo mogelijk is om bij de overheid informatie op te vragen over de (rechts)persoon zelf, zonder dat het meteen openbaar wordt voor eenieder. Op zich wel zo prettig voor de verzoeker. Het moet dan overigens wel gaan om een door de overheid aangelegd dossier over die (rechts)persoon of informatie over die (rechts)persoon die terugkomt in een dossier over een andere aangelegenheid (zie dit bericht). Én de verzoeker moet bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document waarover hij informatie (over hem) wenst vermelden.
Alles = niets
Dat dit noodzakelijk is volgt uit de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De “doe mij maar alles over mij” verzoeken kunnen niet. De rechtbank oordeelt dat alles over jezelf vragen te onbegrensd is en wijst hierbij ook op de wetsgeschiedenis. Het zogenaamde vragenkanon even lekker afschieten is er dus niet bij. Op zichzelf genomen wel makkelijk voor de verzoeker, maar geheel ondoenlijk voor het bestuursorgaan. En daarmee overigens ook onwenselijk voor de verzoeker. Wat in deze zaak ook niet helpt, is dat verzoeker niet wilde preciseren. Preciseren is er niet voor niets. Het is helpend en noodzakelijk, ook na de twee weken termijn. It takes two to tango, zie ook dit bericht.
Kortom, ‘“doe mij maar alles over mij” kan niet. Daar is artikel 5.5 van de Woo niet voor bedoelt. Noem dus bij jouw verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document waarover je informatie (over jezelf) wenst te ontvangen. Want alles vragen, is niets krijgen.
Ook hoofdstuk 4 bij 5.5 van toepassing
Duidelijk maakt de rechtbank dat bij de afhandeling van zo’n verzoek het proces van hoofdstuk 4 Woo van toepassing is. Dat brengt dus de verplichting tot overleg om het verzoek te preciseren. Hoewel artikel 4.1, vijfde lid, van de Woo vraagt aan het bestuursorgaan om zich binnen twee weken na ontvangst van het verzoek actief en responsief op te stellen (zie eerder nog de hier besproken uitspraak), is die termijn volgens de rechtbank Zeeland-West-Brabant niet fataal. Ook later kan het gesprek dus nog worden gevoerd.
Hoewel daar veel voor valt te zeggen, is het wel heel gemakkelijk van de rechtbank om zo’n duidelijk termijn in de wet niet fataal te achten. De wetgever heeft er toch wel iets mee beoogd. Er valt veel voor te zeggen dat bestuursorgaan (en verzoeker) ook later in het proces nog in gesprek kunnen (en soms moeten) om te spreken over de precieze reikwijdte van het verzoek. Dat kan immers ook nodig blijken nadat een eerste set van documenten is verzameld en beoordeeld.
Toch kan zo’n termijn in de wet niet zonder gevolgen zijn. Wat voor de hand ligt, is dat aangenomen wordt dat de opschortende werking van het overleg niet meer aan de orde is als de twee weken zijn verstreken.
Bijzonder, bijzonderst, bijzonderderst
In de uitspraak van de rechtbank Overijssel komen diverse interessante zaken aan bod. Van de zoekslag-toets tot het verwerken van de zienswijze. Van bijzondere openbaarmakingsregelingen tot bijzonder Woo-verzoeken. Een uitermate overzichtelijk ‘afpel-stappenplan’. In deze blog scrollen we meteen door naar deze laatste twee.
Een bijzonder openbaarmakingsregime omdat de curator advocaat is?
Het college beroept zich in deze zaak op een bijzonder openbaarmakingsregime genoemd in de bijlage van artikel 8.8 van de Woo. Er zou namelijk sprake zijn van persoonsgegevens die aan SRT als toezichthouder zijn verstrekt ter zake waarvan de curator (de betrokken beroepsbeoefenaar) uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is (bijlage bij artikel 8.8 van de Woo, Wmo 2015). Simpeler gezegd. De curator is ook advocaat en advocaten zijn gebonden aan de wettelijke geheimhoudingsplicht van artikel 11a van de Advocatenwet en dus zou er sprake zijn van een bijzonder openbaarmakingsregime. Zie hierover overigens ook dit bericht.
De rechtbank oordeelt van niet. De curator is weliswaar advocaat, maar in deze zaak treedt hij op als curator en niet als advocaat. Daarom is er geen sprake van een beroepsbeoefenaar die uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is. De informatie valt dus onder de Woo.
Bijzonder 5.5 Woo-verzoek dan?
Daarnaast was er nog een beroep gedaan op artikel 5.5 van de Woo. Zoals hierboven aangegeven moet het bij een 5.5-Wooverzoek gaan om informatie over de (rechts)persoon zelf. Het college meende dat daar geen sprake van was. De rechtbank oordeelt van wel. De motivering is daarom gebrekkig en het beroep is gegrond. Het verzoek om verstrekking op grond van artikel 5.5 van de Woo is volgens de rechtbank reeds daarom op onjuiste gronden afgewezen. Dit is een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek. Het college moet daarom een nieuw besluit nemen.
Het opgeworpen bijzondere openbaarmakingsregime van artikel 15 van de AVG wordt verder buiten beschouwing gelaten in verband met de goede procesorde. Het college kan dat in zijn nieuwe besluit betrekken, zie ook dit bericht.