Bleef eerder al een besluit in stand waarbij een beroep was gedaan op artikel 4.6 Woo - de antimisbruikbepaling - maar dan wel met de stelling dat geen sprake was van een bestuurlijke aangelegenheid (zie dit bericht). In de kwestie waarover de rechtbank Amsterdam zich in deze uitspraak uitlaat blijft heel concreet ook artikel 4.6 Woo overeind.
Het betreft een verzoek op grond van de Woo in enige combinatie met een opgelegde verkeersboete. De korpschef brengt artikel 4.6 Woo in stelling en vindt dat de Woo niet bedoeld is voor het verkrijgen van informatie voor een tegen een opgelegde verkeersboete ingestelde of in te stellen procedure. Hierbij wijst de korpschef op de standaardrechtspraak over misbruik van recht bij het inzetten van de Wob in combinatie met verkeersboetes (zie uitgebereid dit artikel).
De rechtbank lijkt de korpschef vooral te volgen vanwege het bestaan van de andere weg op grond van de Algemene wet bestuursrecht of de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tot informatie. Gelet op de preciseringsuitspraak uit 2020 (zie hier de annotatie bij deze uitspraak) kan dat relevant zijn, maar is dat niet vanzelfsprekend.
De rechtbank lijkt ook meer inhoudelijk het doel dat verzoeker voor ogen heeft - ondanks de stelling dat het onderwerp in algemene zin zo fascinerend is - bij de beoordeling te betrekken. Dat past ook meer in de formulering van artikel 4.6 Woo. De antimisbruikbepaling is in beeld als verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie.
Dat 'kennelijke' wordt hier al snel aangenomen door de andere weg die ter beschikking staat. Betrokken wordt het daaruit voortvloeiende aspect dat het gaat om de eigen individuele rechtspositie van eiser in een procedure. Dat lijkt wat minder kritisch dan eerdere rechtspraak over het inzetten van de Wob (of Woo) t.b.v. een andere procedure.