Procesrechtelijk is de lijn sinds 2016 (een Wob-verzoek is ook een verzoek tot opheffing geheimhouding, zie annotatie) niet altijd makkelijk. Sowieso komen bij het proces van geheimhouding de nodige uitdagingen (zie recent nog dit bericht). Hoe lopen beide procedures langs elkaar. Dit merkte ook het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Noordoostpolder in een kwestie waar de Raad van State zich moest uitlaten (5 maart, ECLI:NL:RVS:2025:894).
Procesrechtelijke puzzels
In de uitspraak maakt de Raad van State duidelijker hoe de procedures naast elkaar lopen. De Raad van State ziet voor het eerst – in het belang van efficiënte geschilbeslechting – aanleiding te bepalen dat, indien de verzoeker om informatie tegen de beslissing van het bestuursorgaan op het verzoek tot openbaarmaking bezwaar maakt of daartegen beroep instelt, dit bezwaar of beroep mede moet worden geacht te zijn gericht tegen het opheffingsbesluit.
Op de bezwaren moeten beide bestuursorganen (college B&W resp. de raad) ieder voor zich beslissen. En in geval van beroep zijn de bestuursorganen ieder voor hun eigen besluit verweerder.
Wanneer het verzoek tot opheffing van geheimhouding door het bestuursorgaan dat op het Wob/Woo-verzoek moet beslissen, pas in de bezwaarfase wordt doorgezonden, zoals in deze zaak het geval is, geldt het volgende. In geval van doorzending van het verzoek tot opheffing aan het daartoe bevoegde bestuursorgaan in de bezwaarfase is het naar aanleiding daarvan genomen opheffingsbesluit een primair besluit. Wordt tegen het besluit op het verzoek om openbaarmaking beroep ingesteld dan wordt dat beroep mede geacht te zijn gericht tegen het opheffingsbesluit. De beroepen van de verzoeker tegen het besluit om openbaarmaking en het opheffingsbesluit worden in dat geval beide door de rechtbank behandeld. De rechtbank moet er in dat geval van afzien om het beroep, voor zover zich dat richt tegen het opheffingsbesluit, ter behandeling van bezwaar aan het bestuursorgaan dat over het verzoek tot opheffing heeft beslist door te sturen.
Beoordeling
Vervolgens maaktde Raad van State duidelijk hoe het verzoek tot opheffing te beoordeling. De vraag ligt voor ten tijde van het verzoek tot opheffing nog voldoende grond bestond voor de geheimhouding. Daarbij toetst de bestuursrechter of het bestuursorgaan zich, gelet op de inhoud van het stuk ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd, redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich een belang als bedoeld in artikel 10 van de Wob dan wel artikel 5.1, eerste en tweede lid, van de Woo voordoet en of het bestuursorgaan in het betrokken geval op grond van de Gemeentewet geheimhouding heeft mogen opleggen.
Dat is voor een verslag van een besloten vergadering van de raad niet anders aldus de Raad van State, met dien verstande dat daarnaast in het licht van de actuele situatie, de belangen van de destijds bij de besloten raadsvergadering aanwezige raadsleden uitdrukkelijk in aanmerking dienen te worden genomen. Bijzonder is daarbij dat de Raad van State het toetsingskader van hoofdstuk VA van de Gemeentewet (die dus stelt dat geheimhouding enkel kan zijn gebaseerd op artikel 5.1, eerste en tweede lid, Woo) ook van toepassing is op de notulen van de besloten raadsvergadering. Hoewel logisch, volgt die koppeling niet direct uit artikel 23 lid 4 Gemeentewet - waar de geheimhouding van deze notulen uit volgt.