Rechtbank Midden-Nederland: geheimhouding op grond van de Gemeentewet

Geheimhouding opleggen op grond van de Gemeentewet gaat per 1 april 2023 iets anders (zie dit bericht). Los daarvan is per 1 mei 2022 niet de Wob, maar de Woo al het kader waar naar verwezen moet worden. Let de gemeenteraad niet op – en noemt de raad de Wob – dan is dat een gebrek in het besluit, aldus de Rechtbank Midden-Nederland

Grondslag voor geheimhouding

Voorheen noemde de geheimhoudingsregeling in de Gemeentewet (bijvoorbeeld artikel 25) artikel 10 van de Wob (en dat wat daarin als belangen is opgenomen) als enige in te roepen reden waarom geheimhouding kan worden opgelegd. Met de inwerkingtreding van de Woo is dat vanzelfsprekend veranderd in artikel 5.1 van de Woo. De andere gronden die aan openbaarmaking op grond van de Woo in de weg gesteld kunnen worden – persoonlijke beleidsopvattingen in documenten van intern beraad, formatie-informatie of informatie gedeeld bij de ondersteuning van de volksvertegenwoordigers zijn dus geen redenen om geheimhouding op een document te laten rusten. Of de leeftijd van de informatie – ouder dan vijf jaar is eerder openbaar (artikel 5.3) wel een relevante factor vormt, is ongewis.

Merk overigens op dat met de al genoemde wijziging van de Gemeentewet de gronden nog verder zijn ingeperkt. Alleen de eerste twee leden van artikel 5.1 Woo zijn relevant (artikel 87 Gemeentewet). Onevenredige benadeling (opgenomen in het vijfde lid van artikel 5.1) kan dus geen reden meer zijn voor geheimhouding (of de weigering om die op te heffen).

Herstel van het gebrek

Door deze wijzigingen in de wetgeving doet een raad er goed aan de geheimhouding te koppelen een artikel 5.1 Woo. In dit geval had men enkel artikel 10 Wob nog genoemd. De rechtbank passeert dit gebrek omdat de ingeroepen grond – het financiële belang van de gemeente (wegens onderhandelingen met een ontwikkelaar) hetzelfde is gebleven onder de Woo. Dat geldt niet voor alle uitzonderingen zodat het simpel toepassen van “zoek en vervang” niet altijd volstaat (vgl. dit bericht).

Reikwijdte van de geheimhouding

De kwestie waar het hier om ging, betrof een interne financiële raming van een ruimtelijke ontwikkeling. Onderhandelingen werden nog gevoerd met de ontwikkelaar. Bijzonder was dat de Woo-verzoeker in kwestie een raadslid was en de geheimhouding van het stuk wilde laten halen omdat “de bevolking het recht heeft om de onderliggende berekening te kennen.” Het raadslid wordt bijgestaan door een gemachtigde die een punt maakt van het feit dat hij als enige procesdeelnemer geen kennis heeft van het document. De raad en diens vertegenwoordigers wel en zijn client uiteraard ook. Dat alles maakt voor de rechtbank niet uit. Het belang van vertrouwelijkheid ligt onder meer in het niet inhoudelijk kunnen bespreken van dat document op een openbare zitting van de rechtbank. Dit had ook goed anders kunnen uitpakken nu de Raad van State in de afweging – of sprake is van gewichtige redenen (zie meer hierover bijvoorbeeld deze annotatie onder 3) – afweegt in hoeverre wel of niet kennis van een procespartij bij een stuk wenselijk of noodzakelijk is (tussen partijen onderling). In zoverre valt niet direct in te zien waarom de client wel en diens gemachtigde niet over het stuk zou mogen beschikken. Kennelijk vinden betrokkenen overigens sowieso dat de geheimhouding wel zodanig ver reikt, dat het raadslid het stuk niet mag delen met zijn advocaat. Dat lijkt me een juiste toepassing van de geheimhoudingsregeling van de Gemeentewet. 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *