Rechtbank Midden-Nederland: Shell-papers, over ontwrichtende verzoeken en behulpzaam zijn als inspanningsverplichting

Een groot aantal verzoeken aan meerdere bestuursorganen in Nederland over de verhouding tussen de overheid en Shell houdt de gemoederen al even bezig (zie eerder dit bericht). Een interessante uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland bespreekt de kwestie zoals aangepakt door een groot deel van de aangezochte bestuursorganen. Uiteindelijk is gesteld dat de verzoeken onvoldoende gespecificeerd zijn en dus buiten behandeling konden worden gelaten. De rechtbank bespreekt of dit terecht zo is aangepakt.

Aangelegenheid voldoende afgebakend (Wob vs Woo?)

Omdat enkele bestuursorganen (Rotterdam en Defensie) besluitvorming pas na 1 mei 2022 afgerond kregen, gaat de uitspraak ook over de toepassing van de Wet open overheid. De rechtbank komt tot de slotsom dat ondanks de wisseling van begrippen (zie dit blog over de (bestuurlijke) aangelegenheid. Er is ook een podcast over dit begrip) de uitkomst dezelfde is.

De overheidspartijen willen dat begrip inperken tot informatie over (voorbereiding of uitvoering van) beleid. Dat is te eng volgens de rechtbank. Het idee is immers dat eenieder toegang heeft tot publieke informatie, waarbij het gaat om informatie die bij een overheidsorgaan berust.

Dat maakt niet dat het zo maar alles is of kan of mag zijn. Op de weg van de verzoeker ligt de plicht om deze voldoende specifiek te maken. Met die eis wil de wetgever bestuursorganen beschermen tegen ongerichte informatieverzoeken. Dit ook ter voorkoming dat bestuursorganen een ongedifferentieerde hoeveelheid overheidsinformatie moeten beoordelen op openbaarheid. Dat zou een ontwrichtende werking hebben op het overheidsapparaat.

In dit kader oordeelt de rechtbank dat de overheidspartijen bij de verzoeken die voorliggen “alles over Shell”, nog enigszins nader gespecificeerd, toch zodanig onspecifiek waren dat de overheidspartijen wel degelijk mochten stellen dat nader specificeren was geboden.  

Behulpzaam zijn

Daarbij stelt de rechtbank wel dat de bestuursorganen onvoldoende behulpzaam zijn geweest (een eis die voortvloeit uit artikel 4.1 lid 5). Juist in de wel aangebrachte specificering – enkele deelonderwerpen werden door verzoekers genoemd – was alle aanleiding om vervolggesprekken te hebben. Juist ook niet door de regie te leggen bij één bestuursorgaan – in dit geval de minister van EZK – (wat overigens niet per definitie is uitgesloten). Dit te meer vanwege de verschillende aard en strekking van de verzoeken.

De rechtbank maakt duidelijk dat behulpzaam zijn een inspanningsverplichting is die op de overheid rust. De nagenoeg gelijke aanpak en correspondentie laat zien dat hier onvoldoende invulling aan is gegeven in dit geval. Een meer actieve houding en responsiviteit is geboden. Zo laat ook deze uitspraak weer zien dat overleg (liefst direct na ontvangst van het verzoek) bij de Woo van cruciaal belang is (beluister daarover ook de meest recente podcast).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *