Rechtbank Zeeland-West-Brabant: eerste inhoudelijke beoordeling antimisbruikbepaling

Een eerste inhoudelijke beoordeling van de toepassing van de antimisbruikbepaling van de Woo is een feit. De beoordeling van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in deze uitspraak laat zien is inhoudelijk niet (heel) anders dan de beoordeling die we kennen van de misbruik-jurisprudentie onder de Wob.   

Omvangrijk dossier nog altijd nodig?

De rechtbank maakt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4.6 van de Woo op dat de antimisbruikbepaling van de Woo vooral bedoeld is voor gevallen waarin een verzoeker een ander motief heeft dan het verkrijgen van informatie. Het uit rancune veroorzaken van overlast kan een omstandigheid zijn die maakt dat een ander motief aan de orde is. Dit kan blijken uit (eerdere) gesprekken met een verzoeker waaruit zou volgen dat sprake is van een conflict op een heel ander terrein en dat verzoeker met de Woo-verzoeken beoogt het bestuursorgaan te treffen door een zwaar beslag te leggen op bestuurlijke capaciteit. Het aantal verzoeken, de omvang en de aard van de gevraagde gegevens, eventueel gecombineerd met uitlatingen van de verzoeker, kunnen relevante omstandigheden zijn om te kunnen spreken van misbruik.

Dit loslatend op de kwestie die voorligt, maakt dat de rechtbank geen sprake vindt van misbruik. Daarmee is een voorzichtige inschatting, dat door de genoemde twee weken in artikel 4.6 Woo de lat misschien wat lager zou liggen dan onder de Wob qua benodigd dossier om misbruik te stellen, vooralsnog niet bewaarheid. Hoewel begrijpelijk gelet op de genoemde totstandkomingsgeschiedenis van de bepaling, is de genoemde twee weken dan in de meeste gevallen geen redelijke termijn en enkel een verzwaring van de motiveringslast voor het bestuursorgaan. Die moet immers ook uitleggen waarom niet eerder is geoordeeld dat sprake is van misbruik.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *