Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding. Een gelukkige keuze?

In de categorie blogs over de wat rammelende teksten van de Woo (zie eerder dit blog) een volgende editie.

Vorige week werd het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding opeens een permanent college (zie eerder al deze update). Mét ombudsfunctie bovendien. Dit alles met de laatste majeure wijziging bij de wijzigingswet Wet open overheid. Dit werd behandeld op 12 januari jl. en leek niet op veel kritiek te stuiten. Inmiddels wordt veel heil van het college verwacht. Niet alleen door de initiatiefnemers, maar ook door het inmiddels gevallen kabinet (dat er overigens nog wel een regeringscommissaris naast zet) (zie dit blog over de kabinetsval).

Toch tijd voor een snelle bespreking van een kernbepaling van dit college: artikel 7.2 van de Woo zoals nu voorgesteld. Te meer nu er best wat valt te klagen maar a.s. dinsdag misschien al wordt gestemd! De regeling lijkt het resultaat van een wat haastige klus. Dat zal te maken hebben met het feit dat de initiatiefnemers hun kans schoon zagen het college wat meer statuur te geven. Dit gegeven alle “Ongekend Onrecht”-aandacht voor de informatiehuishouding. De kans om een eerder gesneuveld initiatief – de Informatiecommissaris – in aangepaste vorm weer te introduceren wilden zij duidelijk niet laten liggen.

Daarmee hebben de initiatiefnemers dus een combinatie gemaakt van die commissaris met het al voorgestelde college. Dat komt de duidelijkheid van de regeling niet ten goede. Bovendien kan de vraag worden gesteld of een dergelijk veelkleurig Adviescollege met al haar taken wel tot een gezonde situatie kan leiden. Want door die combinatie ontstaat een college dat de Eerste en Tweede Kamer moet gaan adviseren over de uitvoering van openbaarheidsregels (artikel 7.2, eerste lid). Ook moet zij de Minister adviseren bij het meerjarenplan van artikel 6.2 (op grond van artikel 7.2, tweede lid). Daarnaast moet het college wetgevingsadvies geven bij wetsvoorstellen en ontwerpen van AMvB’s die over openbaarheid gaan (artikel 7.2, derde lid) en ook moet zij in algemene zin gaan adviseren en opleiden (artikel 7.2, vijfde lid).

Dat laatste voelt wat ongemakkelijk gegeven de ombudsfunctie die wordt voorzien (artikel 7.2, vierde lid). Klachten over hen die zij opleidt moeten dus onafhankelijk worden beoordeeld! Die klachten gaan (vooral) over de afhandeling van Woo-verzoeken. Die weg staat niet eenieder ter beschikking maar louter onderzoekers, journalisten en andere groepen waarvan het college vindt dat zij hiervoor in aanmerking moeten komen. Dat laatste maakt wat onbestemd en blinkt uit in rechtsonzekerheid. Meer principieel is het onderscheid in aard van de verzoeker om informatie voor discussie vatbaar. Het recht op toegang tot publieke informatie is toch voor een ieder gegeven (artikel 1.1 van de Woo) en eenieder moet toch gelijk worden geacht voor die Woo? De toelichting meent een rechtvaardiging te vinden in het beroepsmatige belang dat er zou zijn op een snelle afdoening van geschillen. Ik zou menen dat een ieder een dergelijk belang heeft.

Overigens lijkt de toelichting te suggereren dat de klachtmogelijkheid ter beschikking staat in samenhang met Woo-verzoeken. De wetstekst zelf maakt dat niet duidelijk. Gesproken wordt immers van het kunnen klagen over “de wijze van openbaar maken van publieke informatie”. Ik zou dus menen dat een klacht over het niet naleven van de verplichtingen om bepaalde informatie actief openbaar te maken (artikel 3.3 van de Woo) evenzeer in aanmerking zou moeten kunnen komen voor een bemiddeling door het Adviescollege.

De hier gekozen woorden – de klacht gaat over “de wijze waarop dat bestuursorgaan publieke informatie openbaar maakt” – is met nog een reden niet gelukkig. Want waar de toelichting vooral lijkt uit te gaan van het klagen over een te trage afhandeling van een verzoek of een te beperkte lezing van het verzoek, gaat de wet zelf alleen over de wijze van openbaar maken. Dat moment – van feitelijk verstrekken – ligt toch echt pas na afhandeling van het verzoek en is onderdeel van het besluit. De tekst zou dus vooral zelf ook duidelijk moeten maken dat het klagen moet zijn gericht op “de wijze van afhandelen van verzoeken als bedoeld in artikel 4.1 van de Woo”. Dan hebben we het over het proces, de lezing van het verzoek én de wijze van verstrekken. Daarmee is ook meteen duidelijk gemaakt dat niet geklaagd kan worden over  de actieve openbaarmaking of het ontbreken daarvan.

Toch nog even nadenken over (de regeling bij) het Adviescollege!

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *