Amendementen bij de Wet open overheid besproken

Zoals aangekondigd tijdens het debat over het wijzigingswetsvoorstel tot wijziging van de Wet open overheid op 12 januari jl. (zie hier voor het verslag) – ook nog herhaald door de minister-president tijdens het debat over “Ongekend Onrecht” op 19 januari jl. – volgde op 20 januari een brief vanuit BZK over de amendementen bij de Woo (er zat kennelijk zo’n druk op de brief dat verwezen wordt naar het verkeerde Kamerstukken-dossier 35512 in plaats van 35 112). De amendementen zijn op deze site en op Twitter en LinkedIn ook al besproken. Hieronder per amendement een korte weergave van het beoogde doel, de reactie van BZK en mijn opmerkingen daarbij.

De uiteindelijke stemming zal leiden tot een aangenomen wijzigingswetsvoorstel. De totale wet – dus inclusief de al aangenomen Woo – wordt besproken in een bundel die in maart beschikbaar komt. Meer over dit boek is hier te lezen.

Vooraf nog het volgende. Op 15 januari liet de minister-president zich uit over het niet meer hanteren van de uitzonderingsgrond persoonlijke beleidsopvattingen. Mondeling suggereerde hij dat die grond (artikel 11  Wob) helemaal zou komen te vervallen. Dat leek nogal ongeloofwaardig en bovendien onwenselijk. De kabinetsreactie maakte al duidelijk(er) dat bedoeld is dat de bescherming van die opvattingen geen rol meer speelt bij het onthouden van informatie aan de Eerste en Tweede Kamer (in het kader van 68 Grondwet). Dat wordt met deze brief van BZK nog eens expliciet bevestigd.

Maar goed, de amendementen:

Geanonimiseerd verstrekken van persoonlijke beleidsopvattingen (Van der Molen) (nr. 27) 

Dit amendement vormt een tweede aanpassing van een eerder amendement van Van der Molen (amendement nr. 14, besproken in deze update en nadien gewijzigd in amendement  24).  Met dit nieuwe amendement wordt voorgesteld – in de vorm van een derde lid bij artikel 5.2 van de Woo – dat persoonlijke beleidsopvattingen geanonimiseerd worden verstrekt als deze zijn geuit in de voorbereiding op formele besluitvorming van een aantal bestuursorganen. Daarmee wordt dit uitgangspunt dus slechts de regel bij de bestuursorganen die politieke verantwoording afleggen aan democratisch verkozen organen. Overigens missen de dagelijkse besturen van waterschappen en dagelijkse besturen van openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Terecht wijst BZK op een mogelijk noodzakelijk beroep op andere “weigeringsgronden” (de Woo spreekt van “uitzonderingen”) zoals het nieuwe “goed functioneren” van de overheid (zie hierover o.a. het blog over het wijzigingswetsvoorstel) en oppert ze nog een wijziging van het amendement door toe te voegen dat geanonimiseerde verstrekking niet plaatsvindt bij onevenredige schade aan het intern beraad. Dit is overgenomen in het op 26 januari nog aangepaste amendement door de laatste bijzin.

Dat laatste haalt net de angel uit het voorstel en geeft de mogelijkheid van een cirkelredenering zoals we die nu ook kennen bij het motiveren waarom niet wordt overgegaan tot het toepassen van de bevoegdheid van artikel 11 lid 2 Wob (anoniem verstrekken) (zie deze update). De bescherming van intern beraad ligt besloten in het eerste lid (van artikel 11 Wob en van artikel 5.2 Woo). Afwijken kan gelet op de goede en democratische bestuursvoering. Verplicht afwijken wordt geregeld met het derde lid. Met de toevoeging dat verstrekking achterwege kan blijven wegens onevenredige schade aan het intern beraad – hoezeer ook wenselijk zal zijn in de praktijk – herleeft de optie tot weigering die een motivering moet vinden in de schade aan het interne beraad. De motiveringslast neemt toe. De vraag zal zijn of de rechter gelet hierop kritischer toetst dan nu bij het niet toepassen van de mogelijkheid van artikel 11, tweede lid, van de Wob.

Met dit voorstel wordt het herijkte Rutte-beleid (alle of vooraf geselecteerde opvattingen; de precieze invulling én wensen van de Kamer zijn nog wat ongewis zo leert het toeslagendebat) landelijk uitgerold en niet alleen in de informatievoorziening aan de controlerende, gekozen organen.

Absoluut maken van de weigeringsgrond “vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens” ( Snoeren en Bisschop) nr. 26)

Eerder gaf ik al aan te wachten op de effecten van de lobby van VNO-NCW (zie deze update) en redelijk snel daarna verscheen dit amendement. Het schrappen van de absolute weigeringsgrond “vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens” en het als relatieve uitzondering introduceren van het belang van “bedrijfs- en fabricagegegevens” en “andere concurrentiegevoelige bedrijfs- en fabricagegegevens” wordt met dit amendement teruggedraaid.

Eerder stelt BZK dat daarmee werd teruggekeerd naar de situatie onder de Wob. Dat werd ook gesteld tijdens de behandeling op 12 januari jl. Bovendien stelt BZK dat de belangen van het bedrijfsleven nog altijd worden beschermd. Ik ga in een eerdere versie van dit blog al aan dat ik een andere mening was toegedaan – zoals ook geuit tijdens het Twitterverslag. Door het extra relatief maken en het niet als subsidiaire uitzondering mogen opvoeren van de onevenredige benadeling (zie artikel 5.2, lid 5) werden andere concurrentiegevoelige gegevens immers niet meer beschermd.

De Kamerleden hebben de handschoen opgepakt en het voordeel van de huidige opzet van artikel 5.1, tweede lid onder f, behouden. De vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens worden – net als onder de Wob – absoluut beschermd. De andere concurrentiegevoelige informatie wordt beschermd door de nieuwe relatieve uitzondering. Dan zijn we pas echt terug bij de situatie onder de Wob. Een terechte vervanging van amendement nr. 17 door amendement nr. 26 derhalve.

Meenemen van documenten van na ontvangst van het verzoek (Sneller en Buitenweg) (nr. 19)

In afwijking van de huidige lijn – voortgezet onder de Woo – dat het moment van ontvangst van het verzoek bepalend is voor waar het verzoek over kan gaan (zie onder 2.4 in dit artikel), willen Sneller en Buitenweg met dit amendement dat een Woo-verzoek gaat over alle documenten die bestonden tijdens de ontvangst van het verzoek én die nadien – tot het moment van het besluit – nog zijn ontstaan. Een nieuw artikel 4.2a van de Woo maakt dit verplicht voor de primaire fase van besluitvorming (lid 1) en facultatief voor tijdens de behandeling van een bezwaarschrift (lid 2). Motief is vooral dat sneller tot besluitvorming wordt overgegaan. Deze Kamerleden verwachten veel van de dreiging dat nog meer documenten beoordeeld moeten worden.

BZK wijst m.i. denk ik terecht op het vertragende element. Zeker bij doorlopende bestuurlijke aangelegenheden blijft beoordelen dan een continu proces. Eens moet het besluit op het verzoek toch echt geschreven worden. Dat volgt na een beoordeling van die documenten. Nadien moet het besluit nog ‘de lijn’ in. Niet valt uit te sluiten dat daar enige tijd voor nodig is. Wat dreigt is dat het besluit op dit onderdeel altijd gebrekkig zal blijken te zijn.

Overleg bij omvangrijke verzoeken (Van der Molen) (nr. 20)

Over dit amendement – dat een aanpassing vormt van een eerder amendement waar ik al kritiek op had – heb ik al het nodige opgemerkt in deze update. Van der Molen wil graag dat overleg mogelijk is bij een omvangrijk verzoek.

Met mij merkt BZK terecht op dat de mogelijkheid van overleg ook zonder dit wettelijk voorschrift tot de mogelijkheden behoort. Mijn kritiek komt niet terug. Ik zou menen dat dit amendement – vanwege de bijkomende discussie en effecten (zie mijn update) – niet moet worden aangenomen.

Voorschriften inzake het Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding (Sneller) (nr. 21) 

Met het upgraden van het Adviescollege – door de Tweede Nota van Wijziging maar ook de kabinetsreactie op “Ongekend Onrecht” – is een en ander geregeld dat ruimte voor interpretatie en discussie laat. Zie ook mijn eerdere blog over dit college en de onduidelijkheden over de taken. De snelheid van handelen komt de kwaliteit van wetgeving ogenschijnlijk niet ten goede. Enkele verbeteringen zijn dus zeer wenselijk.

Voorgesteld wordt dat na advies van het adviescollege in de primaire fase (dus als een besluit is genomen en de verzoeker mogelijk nog bezwaar wil maken) zoals nu voorgesteld de termijn om bezwaar te maken wel wordt geschorst (en dus de totale termijn van afhandeling van een uiteindelijk bezwaar verlengd) maar dat na advies en bemiddeling wel binnen twee weken op het bezwaar moet worden beslist.

Hoewel logisch lijkt dat de fase van bemiddeling en advisering al voldoende grond kan bieden voor het goed kunnen beoordelen van de bezwaren en het heroverwegen van het primaire besluit, zou ik menen dat de totale omvang van het bezwaar zodanig kan zijn dat het niet realistisch is om tot een goede en weloverwogen heroverweging te komen binnen twee weken. Ook moet nog worden gehoord zou ik menen! Kortom, niet aannemen alstublieft.

Openbaarheid van gemeenschappelijke regelingen (Buitenweg) (nr. 22) (nog niet gepubliceerd)

Ogenschijnlijk een wijziging van het al ingediende amendement nr. 18 (van Buitenweg, Sneller en Kuiken) (of een verschrijving van BZK) wat maakt dat ook de gemeenschappelijke regelingen verplichtingen krijgen tot actieve openbaarmaking van vergaderstukken, agenda’s en besluitenlijsten (een aanvulling van artikel 3.3 van de Woo derhalve).

Een prima aanvulling. Een combinatie met het amendement van Van der Molen (over de toevoeging van een derde lid bij artikel 5.2) ligt bij aanvaarding van beide amendementen wel in de rede.

Schrappen uitbreiding semipublieke sector (Bisschop) (nr. 23)

De mogelijke uitbreiding van de werking van de Woo naar semipublieke instellingen bij AMvB (zie artikel 2.3) wordt geschrapt met dit amendement. BZK geeft aan niet voornemens te zijn over te gaan tot een AMvB om deze instellingen aan te wijzen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *