Van der Sluis (met Van Dam) in ‘de Gemeenstem’: Wob-misbruik als uitgangspunt bij specifieke gemachtigde

Rechtbank Amsterdam 23 juni 2016

Annotatie

  1. De gemachtigde in kwestie is weinig gelukkig bij de rechtbank Noord-Holland. Zo deed deze rechtbank op 1 augustus 2016 een uitspraak waaruit blijkt dat deze persoon op een zwarte lijst staat (Rb. Noord-Holland 1 augustus 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:6394 ). Betrokkenheid van hem doet de bewijslast dat sprake is van misbruik omdraaien: “De rechtbank gaat in beginsel uit van misbruik van recht in de voorliggende zes zaken op basis van het procesgedrag uit het verleden van eisers gemachtigde mr. drs. J.M.C. Niederer, tenzij eisers aannemelijk maken dat geen sprake is van misbruik van recht. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van misbruik van recht. Het aangegeven oogmerk voor het opvragen van de informatie overtuigt de rechtbank niet en ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van legitieme informatieverzoeken, waarbij de rechtbank erop wijst dat zij niet uitsluit dat eerdere uitspraken van rechters hebben geleid tot een zeker “leereffect” waarbij omstandigheden die in het verleden aanleiding hebben gegeven tot het aannemen van misbruik van recht in eenvolgend Wet openbaarheid-verzoek door repeatplayers vermeden worden.”
  2. In de hier opgenomen uitspraak (waar gesproken wordt van de rechtbank Amsterdam) is het resultaat dat betrokkene wordt veroordeeld in de proceskosten. Daarmee sluit deze rechtbank aan bij een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam (die pas recent werd gepubliceerd) waarbij voor het eerst Wob-misbruik ook resulteerde in een proceskostenveroordeling (Rb. Rotterdam 1 mei 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:3165 ). Bijzonder aan de hier opgenomen uitspraak is de grondslag voor de proceskostenveroordeling en welke kosten de rechtbank in ogenschouw neemt.
  3. Wat betreft de overwegingen om te komen tot Wob-misbruik loopt de rechtbank de inmiddels bekende elementen langs. Inhoudelijk wordt verkend wat het doel is van verzoeker. Zijn antwoord daarop is niet overtuigend. Ook zijn procesgedrag is er naar het oordeel van de rechtbank niet op gericht om tot tijdige besluitvorming te komen. Daarnaast is de ‘track record’ van gemachtigde een belangrijk element, zodat hier al een eerste indruk wordt gewekt van eerder genoemde zwarte lijst die dus in een latere uitspraak van 1 augustus 2016 zo duidelijk bleek. Tot slot wordt ook het business model van gemachtigde relevant geacht. Conclusie, gemachtigde heeft volgens de rechtbank de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen te kwader trouw gebruikt zodat het bestreden besluit terecht de conclusie kende dat het bezwaar niet-ontvankelijk was.
  4. Vervolgens, en dat is het bijzondere aan deze uitspraak, gaat de rechtbank in op de proceskostenveroordeling. Dit nu de Korpschef de rechtbank heeft gevraagd eiser te veroordelen in de proceskosten. Bijzonder is dat de rechtbank, in aansluiting dus op de rechtbank Rotterdam al een jaar eerder, dit verzoek honoreert. Nog meer bijzonder is wat de rechtbank relevant acht bij de verschillende kostenposten.
  5. De proceskostenveroordeling uit artikel 8:75 Awb is bedoeld om (een deel van) de kosten die de partij heeft moeten maken om in rechte haar gelijk te krijgen dan wel te behouden, vergoed te krijgen van haar wederpartij. Een volledige vergoeding wordt niet beoogd. Volgens de wetgever behoort het voor eigen rekening blijven van bepaalde proceskosten tot de normale risico’s van het maatschappelijk verkeer. Dit brengt mee dat de vergoedingen grotendeels forfaitair zijn. De te vergoeden proceskosten zijn limitatief opgesomd in het Besluit proceskostenveroordeling bestuursrecht. Artikel 8:75 Awb is een bijzondere regeling ten opzichte van voorheen artikel 8:73 Awb (CRvB 2 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1019 ) en thans de regeling van titel 8.4 van de Awb. Hieruit volgt dat een ruimere proceskostenvergoeding is uitgesloten. Op basis van artikel 6:162 BW is evenmin aanvullende proceskostenvergoeding mogelijk. Ingevolge artikel 8:75 lid 1 Awb moeten: (a) de kosten werkelijk zijn gemaakt; en (b) dient men deze kosten in verband met de procedure bij de bestuursrechter redelijkerwijs te hebben moeten maken. Tenslotte bepaalt artikel 8:75 lid 1 Awb dat een natuurlijke persoon slechts in de kosten kan worden veroordeeld indien deze kennelijk onredelijk gebruik maakt van het procesrecht. Door dit laatste vereiste toe te voegen aan het wetsartikel heeft de wetgever in het kader van het toegankelijkheidsbeginsel er voor gezorgd dat er geen ongeclausuleerde bevoegdheid ontstond voor de rechter om een burger te veroordelen in het vergoeden van de proceskosten. Daarmee heeft de wetgever beoogd het procesrisico voor de burger niet te groot te maken waardoor de drempel naar de administratieve rechter zo laag mogelijk blijft voor de burger. Dit kennelijk onredelijke gebruik van procesrecht kan worden beschouwd als misbruik van het procesrecht zoals bedoeld in artikel 3:13 BW. Door de schakelbepaling van artikel 3:15 BW vindt dit artikel ook toepassing binnen het bestuursrecht. Volgens het tweede lid van artikel 3:13 BW is er onder meer sprake van misbruik indien men ‘in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot uitoefening had kunnen komen.’ Dit criterium ziet in de praktijk vaak op het instellen van beroep in bij voorbaat kansloze zaken (CRvB 29 november 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3951 ) en het op oneigenlijke wijze gebruik maken van de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen.
  6. Een voorbeeld van proceskostenveroordeling van een natuurlijke persoon wegens het instellen van een bij voorbaat kansloos beroep is wanneer het voor hem bij het instellen van (hoger) beroep evident was dat hij van (hoger) beroep geen positief resultaat kon verwachten (ABRvS 23 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM8842 en ABRvS 20 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2299 ). Dit kan zich naar het oordeel van de Afdeling voordoen indien op grond van reeds eerdere uitspraken inzake de desbetreffende aangelegenheid de uitkomst onmiskenbaar vaststaat (ABRvS 10 januari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ5844 en Rechtbank Noord-Holland 16 juni 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:5032 ). Bij uitspraak van 16 december 2010 ( ECLI:NL:CRVB:2010:BO9060 ) heeft de Raad een natuurlijke persoon in de proceskosten veroordeeld omdat hij bleef volharden in het instellen van beroep en hoger beroep in een kwestie waarover al meerdere malen door de rechtbank en de Raad is beslist. Zowel in beroep als hoger beroep had hij nagelaten enig bewijs aan te dragen en nagelaten de stelling dat hij in meer dan 25 weken werkzaam is geweest, en daarmee aan de referte-eis voor een WWuitkering voldeed, te onderbouwen. Bovendien was appellant noch bij de hoorzitting van het bestuursorgaan, noch ter zitting van de rechtbank en de Raad verschenen (CRvB 19 december 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AD8133 , AB 2002/57 , m.nt. H.E. Br.ring). Ook kan er sprake zijn van misbruik van procesrecht indien het beroep uitsluitend wordt ingesteld om de financi.le gevolgen van het bestreden besluit uit te stellen (CRvB 3 oktober 1996, ECLI:NL:CRVB:1996:ZB6375, JB 1996/248, m.nt. redactie). Geen kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is aan de orde in het geval wanneer appellant voor het eerst een rechtsmiddel aanwendt in een rechtszaak waarin anderen met hun rechtsmiddel geen succes behaalden (CRvB 3 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2001:BQ4147). Volgens de Raad is het op zichzelf niet voldoende om te kunnen spreken van misbruik wanneer een appellant een reeds herhaaldelijk door de Raad in vergelijkbare zaken gegeven oordeel aan-vecht (CRvB 27 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD7032 , JB 2008/204, m.nt. C.L.G.F.H. A. en CRvB 19 september 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF1876 ). Ook een verzoek om herziening ex artikel 8:119 Awb dat geen kans van slagen heeft omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, is op zichzelf niet voldoende om de natuurlijke persoon te veroordelen in de proceskosten (CRvB 8 april 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC9213 ). Echter wanneer de betrokkene voor de derde maal verzoekt om een herziening, dan wordt er wel misbruik van procesrecht aangenomen (CRvB 8 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH0299 , AB 2009/175. m.nt. redactie).
  7. Een natuurlijke persoon wordt niet ambtshalve veroordeeld tot proceskostenvergoeding. Het bestuursorgaan zal daar dus altijd om moeten verzoeken (CRvB 29 november 2006, ECLI:NL:CVRB:2006:AZ3951), zoals in het onderhavige geval ook aan de orde is. De proceskosten voor bestuursorganen zijn meestal alleen reiskosten voor het bijwonen van de zitting (o.a. ABRvS 21 augustus 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE6738 , AB 2003, 304 , m.nt. C.M. Bitter, CRvB 20 februari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC5177 , JB 2008/83, m.nt. R.J.N. Schl.ssels., CRvB 8 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH0299 , AB 2009/175 , m.nt. redactie, CRvB 4 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1691 ). Alleen wanneer het bestuursorgaan zich in de procedure laat vertegenwoordigen of bijstaan door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, loopt het te vergoeden bedrag op met een vergoeding voor de kosten voor verleende rechtsbijstand voor het indienen van een verweerschrift en het bijwonen van de zitting ( ECLI:NL:CRVB:2010:BO9060 ).
  8. In deze zaak acht de rechtbank het gerechtvaardigd om de eiser in de proceskosten te veroordelen omdat de Afdeling in twee eerdere uitspraken (zie onder r.o. 17) op grond van deels dezelfde en deels vergelijkbare omstandigheden als die in de onderhavige zaak aan de orde zijn, had geoordeeld dat de gemachtigde in die zaken misbruik van recht heeft gemaakt. Omdat verweerder om vergoeding van de proceskosten heeft verzocht komt de rechtbank daarmee toe aan de vraag welke proceskosten van verweerder voor vergoeding in aanmerking komen. De reiskosten en de kosten van rechtsbijstand in bezwaar behoren volgens de rechtbank tot de normale organisatiekosten van verweerder omdat het de behandeling van een bezwaarschrift betreft. In verband met de aanwezigheid van de gemachtigden van verweerder ter zitting komen de reiskosten in beroep wel voor vergoeding in aanmerking.
  9. Wat deze uitspraak het annoteren waard maakt is het feit dat de rechtbank eiser veroordeelt in vergoeding van verweerders kosten van rechtsbijstand voor de behandeling in beroep. Zoals verweerder zelf heeft toegelicht wordt haar organisatie als gevolg van het handelen van gemachtigde van eiser belast met onevenredige capacitaire inspanningen, waardoor andere zaken zijn blijven liggen of noodzakelijkerwijs extern zijn uitbesteed. Hierom acht de rechtbank het aannemelijk dat verweerder kosten heeft gemaakt als gevolg van de behandeling van dit beroep en ziet het aanleiding aan te sluiten bij de forfaitaire tarieven van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten die zijn gemaakt als gevolg van de behandeling van dit beroep zijn weliswaar aan een derde die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend, de vraag is evenwel gerechtvaardigd of het (voor het geheel) kosten zijn die gemaakt zijn “in het kader van dit beroep”. De kostenpost onder a van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht is expliciet bedoeld voor de kosten die zijn gemaakt in het kader van deze procedure bij de bestuursrechter (o.a. CRvB 20 februari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC5177 , AB 2008/339 , m.nt. C.M. Bitter, JB 2008/83, m.nt. R.J.N. Schl.ssels, NJB 2008/718 en CRvB 1 april 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC9888 ). Kosten die verweerder heeft gemaakt voor de externe beroepsmatige rechtsbijstand voor andere zaken vallen daar ogenschijnlijk niet onder. De opsomming van kostenposten in dit artikel is limitatief zodat van een aanvulling van posten geen sprake kan zijn. De wetgever heeft nadrukkelijk aangegeven dat deze proceskosten ook niet via artikel 8:73 van de Awb (oud), thans artikel 8:88 e.v. Awb (veroordeling tot schadevergoeding) in aanmerking komen voor vergoeding.
  10. Hoewel het rechtvaardig mag aanvoelen dat de rechtbank tot deze beslissing is gekomen, lijkt dit wel op gespannen voet te staan met het limitatieve systeem van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het oprekken van de kostenpost ‘kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand’ lijkt dan ook rechtens niet juist.

Kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht; natuurlijke persoon in proceskosten veroordeeld. Creatieve toepassing van kostenpost voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand uit Besluit proceskosten bestuursrecht.

Gelet op deze verklaring stelt de rechtbank vast dat het namens eiser gedane Wob-verzoek in elk geval niet is gedaan met het doel waarvoor de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek is toegekend. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat het procesgedrag van de gemachtigde blijk geeft van handelingen waarvan hij geweten moet hebben dat die een tijdige besluitvorming onnodig konden bemoeilijken. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de gemachtigde van eiser als rechtsbijstandverlener een groot aantal procedures voert en heeft gevoerd betreffende verkeersboetes, informatieverzoeken met een beroep op de Wob en het niet tijdig nemen van besluiten. Hij maakt daarbij veelvuldig gebruik van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in dit geval heeft gedaan. Verder blijkt uit de door gemachtigde gehanteerde Algemene Voorwaarden en zijn website helpikhebeenboete.nl dat hij op basis van “no cure no pay” rechtsbijstand verleent. Een dergelijke wijze van rechtsbijstandverlening maakt dat de rechtsbijstandverlener rechtstreeks gebaat is bij het verbeuren van dwangsommen door het bestuursorgaan aan zijn cli.nt en bij veroordeling van het bestuursorgaan tot betaling van een proceskostenvergoeding aan zijn cli.nt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat gemachtigde veel Wob-procedures voert waarin vaak aanspraak op dwangsommen wordt gemaakt. Bovenstaande feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, brengen de rechtbank tot het oordeel dat gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Daarom heeft gemachtigde misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor de bevoegdheid om bezwaar te maken. Deze handelwijze moet aan eiser worden toegerekend, aangezien gemachtigde de handelingen namens eiser heeft verricht en hij hem daartoe heeft gemachtigd. Over de door verweerder gevraagde vergoeding voor in de bezwaarfase gemaakte kosten overweegt de rechtbank het volgende. De gevorderde reiskosten zijn niet toewijsbaar, reeds omdat niet duidelijk is waarvoor reiskosten zijn gemaakt in relatie tot de behandeling van het bezwaar. Verder is de gevraagde vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in bezwaar niet toewijsbaar omdat deze kosten worden geacht te behoren tot de normale organisatiekosten van verweerder aangezien het de behandeling van een bezwaarschrift betreft. De gevraagde vergoeding voor reiskosten in beroep in verband met de aanwezigheid van de gemachtigden van verweerder ter zitting van 27 oktober 2015 is toewijsbaar op basis van openbaar vervoer tweede klasse, zodoende een bedrag van (€ 13,60 + € 19,60 =) € 33,20. Verder heeft verweerder ook vergoeding van kosten van rechtsbijstand gevraagd voor de behandeling van het beroep. Verweerder heeft hierover toegelicht dat haar organisatie als gevolg van het handelen van de gemachtigde van eiser wordt belast met onevenredige capacitaire inspanningen. Andere zaken zijn daardoor blijven liggen of zijn noodzakelijkerwijs extern uitbesteed. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat verweerder kosten heeft gemaakt als gevolg van de behandeling van dit beroep en ziet aanleiding aan te sluiten bij de forfaitaire tarieven van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 1.488,- (1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 27 oktober 2015 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 12 mei 2016, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Eiser zal in genoemde kosten worden veroordeeld, nu de wet niet de mogelijkheid biedt om de gemachtigde daartoe te veroordelen.

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juni 2016 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. J.M.C. Niederer,
en
de korpschef van politie,
verweerder,
gemachtigden: mr. C.W.M. van Alphen en mr. M.P. Zeilmaker- Smit.

(…)

Overwegingen

  1. Aan eiser is een boete (met politie-zaaknummer [nummer]) opgelegd wegens een verkeersovertreding. Eisers gemachtigde heeft op 16 februari 2015 bij de Politie Midden-Nederland verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de beschikking met nummer [nummer], waaronder in elk geval:
    – de voor en achterzijde van de aankondiging van de beschikking / mini-pv, een ambtsedig opgemaakt procesverbaal of een daarop gelijkend document zoals het overzicht zaakgegevens Mulder;
    – alle aktes en pv’s van be.diging, alsook het besluit van aanstelling en de eventuele wijzigingsbesluiten van de betrokken opsporingsambtenaren;
    – de akte opsporingsbevoegdheid van de betrokken opsporingsambtenaren, de documenten die zien op scholing en bekwaamheid, een kopie identiteits- en legitimatiebewijs voor de uitgeoefende functie;
    – andere documenten waarvan u bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid, zoals foto’s of videomateriaal.
  2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van 16 februari 2015 buiten behandeling gesteld op de grond dat, ondanks dat daarom is gevraagd, niet een specifieke machtiging is verstrekt.
  3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat het verzuim om een specifieke, recente en originele machtiging te verstrekken, niet is hersteld en dat om die reden een gebrek aan het bezwaarschrift kleeft.
  4. Bij het aanvullende besluit van 14 september 2015 heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit gewijzigd door aan de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar primair ten grondslag te leggen dat de gemachtigde van eiser misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen. Dit geldt ook voor de bevoegdheid om bezwaar te maken. Subsidiair heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat geen originele, recente en specifieke machtiging is overgelegd.
  5. De gemachtigde van eiser bestrijdt, voor zover hier van belang, dat hij misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen en bezwaar te maken.
  6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
  7. Onder verwijzing naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2016:1425 , kan ingevolge artikel 3:13, gelezen in verbinding met artikel 3:15, van het Burgerlijk Wetboek (BW), de bevoegdheid om bij een bestuursorgaan bezwaar te maken niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bezwaar dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig bezwaar. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
  8. Hoewel de indiener van een Wob-verzoek ingevolge artikel 3, derde lid , van de Wob geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, laat die bepaling onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Omdat misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. Verwezen wordt naar de rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 december 2015 ( ECLI:NL:RVS:2015:3783 ).
  9. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat het door hem ingediende Wob-verzoek twee doelen dient. Zo wil hij de opgevraagde gegevens gebruiken om de aan eiser opgelegde boete te bestrijden en wil hij de gegevens gebruiken om informatie en context te bieden aan eiser. Verder heeft de gemachtigde ter zitting verklaard dat hij de stukken die hij met een Wob-verzoek verkrijgt, niet openbaar maakt.
  10. Gelet op deze verklaring stelt de rechtbank vast dat het namens eiser gedane Wob-verzoek in elk geval niet is gedaan met het doel waarvoor de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek is toegekend. De twee door eiser genoemde beweegredenen acht de rechtbank verder weinig aannemelijk. Bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM), bij welke instantie administratief beroep tegen de boete kan worden ingediend, is door de gemachtigde immers gelijktijdig, namelijk op 16 februari 2015, om het zaaksoverzicht met betrekking tot de opgelegde boete verzocht. CVOM heeft bij brief van 2 april 2016 dat zaaksoverzicht aan de gemachtigde van eiser toegestuurd. Het zaaksoverzicht van CVOM bevat nooit minder informatie dan het zaaksoverzicht dat bij de politie berust. Verder acht de rechtbank niet aannemelijk dat met de bij verweerder opgevraagde stukken (zinvolle) informatie en/of context kan worden geboden aan degene aan wie de verkeersboete is opgelegd.
  11. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat het procesgedrag van de gemachtigde blijk geeft van handelingen waarvan hij geweten moet hebben dat die een tijdige besluitvorming onnodig konden bemoeilijken. Het verzoek is zo geformuleerd dat het voor verweerder niet mogelijk is om er volledig en adequaat op te kunnen beslissen. Onduidelijk is wat wordt bedoeld met ‘documenten die zien op scholing en bekwaamheid’ en met ‘andere documenten waarvan u bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid’. De vaagheid van het verzoek doet afbreuk aan de doelen waartoe het beweerdelijk is ingediend en maakt de op het verzoek te nemen besluiten onnodig extra vatbaar voor discussie in bezwaar- en beroepsprocedures. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2016 ( ECLI:NL:RVS:2016:1585 ), waarin een gelijkluidend Wob-verzoek aan de orde was.
  12. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de gemachtigde van eiser als rechtsbijstandverlener een groot aantal procedures voert en heeft gevoerd betreffende verkeersboetes, informatieverzoeken met een beroep op de Wob en het niet tijdig nemen van besluiten. Hij maakt daarbij veelvuldig gebruik van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in dit geval heeft gedaan.
  13. Verder blijkt uit de door gemachtigde gehanteerde Algemene Voorwaarden en zijn website helpikhebeenboete. nl dat hij op basis van “no cure no pay” rechtsbijstand verleent. Een dergelijke wijze van rechtsbijstandverlening maakt dat de rechtsbijstandverlener rechtstreeks gebaat is bij het verbeuren van dwangsommen door het bestuursorgaan aan zijn cli.nt en bij veroordeling van het bestuursorgaan tot betaling van een proceskostenvergoeding aan zijn cli.nt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat gemachtigde veel Wob-procedures voert waarin vaak aanspraak op dwangsommen wordt gemaakt.
  14. Bovenstaande feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, brengen de rechtbank tot het oordeel dat gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Daarom heeft gemachtigde misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor de bevoegdheid om bezwaar te maken. Deze handelwijze moet aan eiser worden toegerekend, aangezien gemachtigde de handelingen namens eiser heeft verricht en hij hem daartoe heeft gemachtigd.
  15. Verweerder heeft daarom terecht in het bestreden besluit het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Nu sprake is van misbruik komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de (andere) beroepsgronden.
  16. Verweerder heeft de rechtbank verzocht eiser, en indien mogelijk gemachtigde, te veroordelen in de proceskosten in bezwaar en in beroep.
  17. Op grond van artikel 8:75, eerste lid , van de Awb kan een natuurlijke persoon slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een besluit waarin een bestuursorgaan zich op het standpunt stelt dat betrokkene misbruik maakt van recht, is in beginsel niet kennelijk onredelijk (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1102 ). Dat is mogelijk anders indien de bestuursrechter op grond van dezelfde of vergelijkbare feiten en omstandigheden reeds eerder heeft aangenomen dat betrokkene misbruik van recht heeft gemaakt. In dit geval is in deze zaak op 10 juni 2015 beroep ingesteld bij de rechtbank, terwijl de Afdeling daarvoor, namelijk op 27 mei en 28 mei 2015, in twee uitspraken (zie ECLI:NL:RVS:2016:1623 en ECLI:NL:RVS:2015:1630 ) had geoordeeld dat de gemachtigde in die zaken misbruik van recht heeft gemaakt op grond van deels dezelfde en deels vergelijkbare omstandigheden als die in de onderhavige zaak aan de orde zijn. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een veroordeling van eiser in de proceskosten. Het handelen van de gemachtigde moet ook op dit punt worden toegerekend aan eiser.
  18. Over de door verweerder gevraagde vergoeding voor in de bezwaarfase gemaakte kosten overweegt de rechtbank. De gevorderde reiskosten zijn niet toewijsbaar, reeds omdat niet duidelijk is waarvoor reiskosten zijn gemaakt in relatie tot de behandeling van het bezwaar. Verder is de gevraagde vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in bezwaar niet toewijsbaar, omdat deze kosten worden geacht te behoren tot de normale organisatiekosten van verweerder aangezien het de behandeling van een bezwaarschrift betreft. De gevraagde vergoeding voor reiskosten in beroep in verband met de aanwezigheid van de gemachtigden van verweerder ter zitting van 27 oktober 2015 is toewijsbaar op basis van openbaar vervoer tweede klasse, zodoende een bedrag van (€ 13,60 + € 19,60 =) € 33,20. Verder heeft verweerder ook vergoeding van kosten van rechtsbijstand gevraagd voor de behandeling van het beroep. Verweerder heeft hierover toegelicht dat haar organisatie als gevolg van het handelen van de gemachtigde van eiser wordt belast met onevenredige capacitaire inspanningen. Andere zaken zijn daardoor blijven liggen of zijn noodzakelijkerwijs extern uitbesteed. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat verweerder kosten heeft gemaakt als gevolg van de behandeling van dit beroep en ziet aanleiding aan te sluiten bij de forfaitaire tarieven van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 1.488,- (1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 27 oktober 2015 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 12 mei 2016, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Eiser zal in genoemde kosten worden veroordeeld, nu de wet niet de mogelijkheid biedt om de gemachtigde daartoe te veroordelen.

Beslissing

De rechtbank:
– verklaart het beroep ongegrond;
– veroordeelt eiser in de proceskosten van verweerder tot een bedrag van € 1.521,20.