De Wet open overheid in een volgende fase

Op 29 juni zijn de nodige Kamerstukken ingediend over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet open overheid, de zogeheten novelle. Voor de liefhebber zijn hier de stukken te vinden (inmiddels zijn de artikelsgewijze toelichtingen en de wetsteksten elders op de website aangepast):

Het belangrijkste aspect qua wetgeving is natuurlijk het advies van de Raad van State en wat daarmee is gedaan. De Raad van State deelt complimenten uit wat betreft de novelle en de tegemoetkoming daarmee aan bezwaren tegen het oorspronkelijke wetsvoorstel (zoals dus wel aangenomen door de Tweede Kamer). Vooral de focus op het tegengaan van hoge uitvoeringskosten wordt daarbij genoemd.

Complexiteit toegenomen?

De Raad van State merkt evenwel op dat het daarmee niet simpeler is geworden. Zowel voor de informatie zoekende burger als het bestuursorgaan dat bepaalde informatie actief openbaar moet maken. De Raad stelt voor niet te werken met een uitputtende lijst van openbaar te maken documenten. De initiatiefnemers menen dat die lijst nodig is en een uitvloeisel van de quickscans en overleg met de praktijk.

De complexiteit aldus de Raad van State vloeit voort uit de complexe regeling van artikel 3.3. Hieruit volgt dat bepaalde documenten (maar welke dan precies) door bepaalde bestuursorganen (maar welke dan precies) op een zeker moment (maar welk moment dan precies, want wisselend) openbaar gemaakt moeten worden. Volgens de initiatiefnemers valt die complexiteit wel mee, helemaal door de verdere uitbreiding van de lijst beschikkingen (we komen van 10 categorieën en zijn inmiddels aanbeland in 21! categorieën van beschikkingen).

Bovendien wordt bij afwijking in een individueel geval een besluit verwacht waaruit de afweging van belangen (o.g.v. artikel 5.1 of artikel 5.2, waarom een document niet actief openbaar wordt gemaakt, zal blijken. Een administratieve belasting die dus blijft.

De complexiteit vanwege het overgangsrecht (bepaalde informatie wordt niet of nog niet actief openbaar gemaakt) wordt weggezet als een noodzakelijk kwaad. De complexiteit voor bestuursorganen zou volgens de initiatiefnemers ook wel mee vallen door de verfijning en dat bestuursorganen kunnen werken met sjablonen zodat in elk geval in de toekomst makkelijk bij voorbaat al namen e.d. kunnen worden weggelakt alvorens tot actieve openbaarmaking wordt overgegaan.

Adviescollege en -commissie

Door de Raad geconstateerde onduidelijkheid over de openbaarheid van adviezen van adviescollege of -commissie wordt erkend en leidt tot een wijziging van het wetsvoorstel.

Tijdelijke adviescollege informatiehuishouding

Verder heeft de Raad kritiek op het instituut van het Tijdelijke adviescollege informatiehuishouding. Met name het hybride karakter van het college; het bereidt de rapportage van de minister aan de Kamer voor maar is ook onafhankelijk wat betreft het adviseren over de aanpassing van het meerjarenplan. Ook dit leidt tot een aanpassing van de wet. Het college stelt de rapportage over onder meer de stand van de informatiehuishouding in het bestuur, zelfstandig op. De rapportage zal onderdeel uitmaken van de periodieke advisering door het adviescollege aan de minister over aanpassing van het meerjarenplan. De minister is vervolgens aan zet om de beide Kamers binnen drie maanden na ontvangst van het advies in kennis te stellen van zijn standpunt over het advies.

Overgangsrecht bij ministeriële regeling en Wiv 2017

Zoals al opgemerkt vindt de Raad van State ook het nodige van het overgangsrecht, vooral gekoppeld aan de actieve openbaarmaking. Problemen heeft zij met de vormgeving van het overgangsrecht in een ministeriële regeling. De initiatiefnemers stellen dat niet beoogd wordt van de wet af te wijken maar om de wet gefaseerd in werking te laten treden. Vanwege de onduidelijkheden in de praktijk wanneer de ICT en informatiehuishouding klaar is voor de ruimere actieve openbaarmaking, stelt men voor de fasering niet via een koninklijk besluit of algemene maatregel van bestuur te laten plaatsvinden. De ministeriële regeling maakt een en ander wat flexibeler.

Ook wordt iets aangepast om de samenloop tussen de Woo en de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 beter af te stemmen.

Andere wijzigingen

Overigens zijn er meer wijzigingen doorgevoerd die niet zo duidelijk zijn gemaakt, maar wel nieuw zijn. Zo valt op dat een nieuw artikel 3.3a wordt geïntroduceerd. Hiermee wordt mogelijk gemaakt dat met een soort van registers (waar zagen we die eerder) gewerkt kan worden voor het actief openbaar maken op andere wijzen dan sec via integrale documenten. Het zou dan gaan om de ‘wezenlijke elementen’ uit documenten zoals subsidiebeschikkingen, andere beschikkingen en schriftelijke oordelen over klachten.

Ook de codificatie (in artikel 4.1a) van rechtspraak over het behoud van documenten na ontvangst van een verzoek, springt in het oog al voegt dat weinig toe vanwege juist die rechtspraak (zie bijv. ook dit bericht). Eerder zou het de suggestie kunnen wekken dat andere Wob-rechtspraak niet meer relevant is tenzij verwerkt in het wetsvoorstel, maar zo zal het vast niet zijn bedoeld.

O.a. de eerdere door ondergetekende opgemerkte bijzonderheid dat alleen een regeling was gegeven voor kabinetsformaties (in artikel 5.4) is opgepakt. Inmiddels wordt voorgesteld om de regeling ook voor formaties op decentraal niveau van toepassing te laten zijn.

De eerder geconstateerde bijzonderheid dat de initiatiefnemers menen dat de bestuurlijke aangelegenheid als begrip kan worden gemist, maar dit begrip wel in de antimisbruikbepaling terug laten komen kan in de herhaling. Ook een aanvulling in artikel 5.5 hanteert het begrip aangelegenheid bij de verplichting voor de verzoeker om de aangelegenheid (of het specifieke document) te noemen.

Uitvoerbaarheid aangetoond?!

Daarmee lijkt weer een belangrijke hobbel genomen door de initiatiefnemers. Helemaal als nu blijkt dat minister Ollongren kan melden dat de uitvoeringstoetsen laten zien dat de Woo uitvoerbaar is. Ook kostentechnisch, want was eerst nog EUR 1 mld. aan kosten geraamd, inmiddels is dat EUR 48 mln. voor het Rijk en EUR 51 mln. voor de medeoverheden. En incidentele kosten worden geschat op EUR 60 mln. voor het Rijk en EUR 140 mln voor de medeoverheden. Zoals eerder al gezegd, “Praktijk says Woo!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *