Geheimhouding binnen de gemeente

Geheimhouding binnen de gemeente is geen rustig bezit. Zeker in de gemeente Bloemendaal is de informatievoorziening tussen college van B&W en gemeenteraad een ‘hot item’. Juist vanwege andere dossiers waarbij raadsleden zijn betrokken. Informatievoorziening wordt – en dat is niet iets dat louter in Bloemendaal speelt – lastig als gemeenteraadsleden in hun privéhoedanigheid zodanig tegenover een college of gemeente komen te staan of in het verleden stonden, dat de informatievoorziening naar de raad door het college onder spanning komt te staan. Dit schuurt met het uitgangspunt dat veel in de openbaarheid wordt gedeeld door het college zelf of op verzoek (na raadsvragen). Is eenmaal geheimhouding opgelegd (en bekrachtigd door de raad), dan staat het raadsleden niet vrij om iets met die informatie te doen, dat levert een strafbaar feit op. Reden dus om die geheimhouding ter discussie te stellen. Dat kan als vanzelf worden afgedwongen via een Wob-verzoek door eenieder (dus ook een raadslid), of natuurlijk door een verzoek daartoe van een individueel raadslid. Dat laatste speelde in een kwestie in Bloemendaal, waarover de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich 18 juli oordeelde.

Wat leert de uitspraak?

Kort en goed geeft de uitspraak enkele interessante kaders voor andere gevallen van het opleggen van geheimhouding op stukken door het college van B&W aan de gemeenteraad. Ik stip ze hier kort aan:

  • Geheimhouding wordt opgelegd op documenten, maar soms ook op onderdelen van documenten

In de praktijk wordt nog wel eens gedacht dat de Gemeentewet het simpel maakt; geheimhouding leg je op documenten in z’n geheel. Deze uitspraak laat nog maar eens zien dat dit niet vanzelfsprekend is. Erkend wordt immers dat een invulling van de geheimhouding ook had kunnen zijn dat louter namen verwijderd zouden worden. Dat dit geen solaas zou bieden omdat de rest van het document de identiteit zou bekendmaken, levert in dit concrete geval evenwel toch een gerechtvaardigde geheimhouding voor het gehele document op.

  • Bekendheid met de geheime documenten levert geen grond op voor een zitting achter gesloten deuren

Uitgangspunt in het bestuursrecht is dat zittingen in het openbaar plaatsvinden. Bij zittingen over geheime stukken is het soms lastig praten. De reden van geheimhouding moet immers juist geheim blijven. Eerder is al eens geoordeeld dat de praktische invulling door rechtbanken om bij Wob-zaken de verzoeker soms even de gang op te sturen om openlijker te discussiëren met het bestuursorgaan wat de stukken niet wil geven, niet kan volgens artikel 6 EVRM. In deze Bloemendaalse kwestie stelde het raadslid voor om achter gesloten deuren te praten. Hij kende immers de stukken en dat maakte een besloten sessie in potentie zinvoller was zijn gedachte. Hoewel begrip voor die omstandigheden en reden ziet de Afdeling (terecht) geen reden voor een afwijking van het uitgangspunt van een openbare zitting.

  • Ter inzage geven door een wethouder aan raadsleden, doet de geheimhouding niet verdwijnen

In dit geval had een (voormalig) wethouder ingestemd met het ter inzage leggen van enkele documenten voor een aantal raadsleden. Dat doet niet ter zake volgens de Afdeling. Terecht ook nu juist de geheimhouding erop is gelegd na dat moment en bovendien één wethouder geen toezegging kan doen voor een voltallig college.

  • Inhoudelijk beoordeling van het geheimhoudingsbesluit conform eerdere jurisprudentie

Vervolgens is de inhoud aan de orde waarbij de Afdeling de lijn bevestigt dat bij een geheimhoudingsbesluit de rechter vol toetst of er wel een ‘artikel 10 Wob’ grond aanwezig is voor de geheimhouding. Als die er is, toetst de rechter (wat beperkter) of men in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die grond. In dit geval is de geheimhouding gemotiveerd door te wijzen op de persoonlijke levenssfeer (art. 10 lid 2 onder e Wob) en de onevenredige benadeling van betrokkenen (art. 10 lid 2 onder g Wob). Het betreft e-mails van personen waarbij juist de persoonlijke levenssfeer aan de orde is (vanwege de naam) en anonimiseren niet helpt doordat de inhoud makkelijk te koppelen valt aan personen. Bovendien is de aard van de informatie zodanig dat beschuldigingen op de persoon niet zijn uit te sluiten, zodat dus sprake is van onevenredige benadeling.

  • Het raadslid heeft een kans om zijn belang tegen geheimhouding op te werpen

Verder laat de uitspraak zien dat de stelling van het raadslid, dat hij in zijn werk wordt belemmerd door de geheimhouding, een argument is dat gewicht in de schaal kan leggen. In dit geval is dit standpunt evenwel niet (voldoende) onderbouwd, waardoor het niet leidt tot het onderuit gaan van het geheimhoudingsbesluit.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *