Geheimhouding; iedereen belanghebbende, maar welke beoordeling wordt gemaakt?

In verschillende blogs is ingegaan op de bijzonderheid van het opleggen van geheimhouding door bijvoorbeeld een college van burgemeester en wethouders en vervolgens een bekrachtiging door de gemeenteraad. Bijzonder was dat in november 2016 de Raad van State oordeelde dat een nadien ingezonden Wob-verzoek om die informatie openbaar te maken ook een verzoek tot opheffing van de geheimhouding was. De behandeling van dat verzoek schortte de beslistermijn voor het Wob-verzoek op. Op 5 december 2018 deed de Raad van State in dat verband weer een interessante uitspraak over een gespreksverslag waarom werd verzocht bij de burgemeester van Terschelling. Een bespreking waard.

Geheimhouding en de Wob

Voorheen trof een Wob-verzoek na opgelegde geheimhouding al geen doel meer. De Gemeentewet vormt een bijzondere wet die voorgaat op de Wob en dus vindt geen beoordeling in het licht van de Wob meer plaats. Nu alleen raadsleden belanghebbende waren bij zo’n geheimhoudingsbesluit (hen raakt de geheimhouding, die schenden levert een strafbaar feit op), had de ‘simpele Wob-verzoeker’ al snel geen zicht meer op die stukken en kon dat ook via de Wob dus niet verkrijgen. Hij kon ook geen bezwaar maken tegen het besluit tot oplegging van de geheimhouding, hij was namelijk geen belanghebbende.

Met de uitspraak van november 2016 werd dat anders. Omdat bij de Wob het belang er niet toe doet, is iedereen belanghebbende. Nu een Wob-verzoek ook als verzoek tot opheffing van de geheimhouding moest worden gezien, was de Wob-verzoeker dus ook belanghebbende bij het verzoek tot opheffing. Iedereen (potentieel) binnen als het over geheimhouding gaat, zo was de gedachte.

Besluit tot oplegging geheimhouding of weigering tot opheffing van de geheimhouding onderwerp van gesprek?

De vraag is dan vervolgens hoe dat verzoek tot opheffing beoordeeld moet worden. Voor dat verzoek ligt immers al een besluit tot het opleggen van geheimhouding. Zijn daar geen rechtsmiddelen tegen aangewend (bezwaar gemaakt en beroep ingesteld) dan heeft dat ‘formele rechtskracht’. Zo’n besluit staat vast en wordt als rechtmatig beschouwd. Moet dit gegeven een rol spelen bij het besluit tot al dan niet opheffen van die geheimhouding en de beoordeling van een weigering daartoe?

Ja, zegt de Raad van State vandaag. Met de rechtbank is zij immers van mening dat de oplegging van de geheimhouding ten aanzien van het gespreksverslag vaststaat en dat daarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van het verzoek om openbaarmaking van het gespreksverslag op grond van de Wob. Dit maakt dan ook dat bij de beoordeling van het verzoek tot opheffing niet ook tevens moet worden beoordeeld of de geheimhouding destijds terecht is opgelegd. Dit omdat de verzoeker nu om die informatie geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot oplegging van geheimhouding. Dat dit besluit niet bekend was gemaakt, helpt de verzoeker niet. Hij heeft ook geen bezwaar gemaakt binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte was geraakt of had kunnen raken.

Dat maakt dat voor het behandelen van het verzoek tot opheffing van de geheimhouding alleen nog de vraag voorligt of op het moment van dat verzoek nog voldoende reden is voor geheimhouding. We kunnen het niet meer hebben over de vraag of geheimhouding destijds terecht was opgelegd (met een verwijzing naar een van de gronden als genoemd in artikel 10 van de Wob). Het gaat dus niet meer over het besluit tot oplegging van de geheimhouding.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *