Niet tijdig beslissen bij de Wob. Wie is veelpleger, welke standjes deelt de rechter uit en wat te denken van het hoger beroep van VWS

Na een uitspraak (zie update) in vervolg op een door Nieuwsuur zelf ingesteld beroep niet-tijdig beslissen door de Minister van VWS volgde een groot item in een uitzending waarbij veel werd gesproken over het niet tijdig beslissen door bestuursorganen (link voor de uitzending). Kort daarna volgde een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam met (veel) meer coulance en begrip (zie update). Dit alles dwong tot een eigen onderzoekje over de jaren 2018 tot en met 2021.

Nieuwsuur-item

Het Nieuwsuur-item was wat tendentieus: Nederland zou achter lopen, 71% van de Wob-verzoeken zou niet tijdig worden afgehandeld, er zouden maar 2 mensen per ministerie ‘Wob doen’ en het kabinet zou toch – ondanks een toezegging – de persoonlijke beleidsopvattingen niet hebben geschrapt uit de Wob. De Wob zou moeten werken als een bibliotheek waar je boeken op wil halen…

Er valt genoeg te nuanceren bij deze opmerkingen. Wob-documenten laten zich – anders dan aangekochte boeken in een bibliotheek – niet vooraf selecteren. De brief van 30 april – waarbij het kabinet toch een serieuze stap heeft gezet naar het lsolaten van de bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen door aan te kondigen anoniem verstrekken als uitgangspunt te hanteren (zie deze update) – is een serieuze stap (een kabinet kan natuurlijk niet even artikel 11 van de Wob schrappen) (die VWS, zie brief hierna, kennelijk nog niet gezet had). En ook het genoemde aantal aanwezige mensen per ministerie herken ik niet uit de praktijk.

21 juli: nieuwe aanpak VWS én hoger beroep

Dit alles leidde tot de nodige aandacht, mede gegeneerd door Nieuwsuur, ook in Den Haag. Het dwong VWS tot een nieuwe ‘Aanpak Corona Wob-verzoeken in licht van gerechtelijke uitspraken'(zie deze brief aan de Kamer). Het getuigt niet van veel behoefte tot naleving van de wet. Na de wat plichtmatige opmerkingen over de noodzaak van transparantie, wordt vooral gezegd dat de Rechtbank Midden-Nederland met zijn uitspraak heel veel andere verzoeken heeft gefrustreerd. “Vermoei me nu niet met individuele gevallen, maar laat me op mijn eigen tempo, naar eigen inzicht, openbaar maken wat ik wanneer openbaar wil maken” zou je kunnen lezen in de brief van de Minister. De individuele gevallen frustreren al die anderen, aldus de Minister en dat kan toch niet de bedoeling zijn!

Hoewel sympathiek, slaat het juridisch natuurlijk als een tang op een varken. Artikel 6 van de Wob is helder: een ieder heeft recht bij zijn verzoek op een besluit binnen vier weken, eventueel te verlengen met nog eens vier weken. Krijg je niets tijdig, dan volgt (indien gewenst) een ingebrekestelling en vervolgens een beroepsprocedure tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. In zoverre voor alle verzoekers een gelijk speelveld. Iedereen dezelfde wettelijke termijnen én bij overschrijding de zelfde rechten (niet-tijdig beroep) om dat aan de kaak te stellen. Alleen degenen die dat beroep instellen krijgen vervolgens een termijn van de rechter. Die heeft oog voor de omstandigheden en komt tot een redelijke termijn (daarover hierna meer). Het is al bijzonder dat die gegunde extra periode soms – na dus al lang wachten, een ingebrekestelling en een beroepsprocedure – even lang is als de oorspronkelijke wettelijke termijn van 8 weken, maar goed. De verzoeker heeft in elk geval een concrete stok achter de deur (want ook de dwangsom dreigt).

Met de brief van VWS wordt nu degene die de hiervoor genoemde weg niet bewandeld opgevoerd als reden om de gegunde termijn (2 maanden!!) niet redelijk te achten. Dat is onterecht, onjuist, onrechtmatig en bijna misleidend. Het is de keuze van die anderen geweest om de rechter niet in stelling te brengen. Dat mag niet ten koste gaan van degene die dat wel doet!

Begrijp me goed, natuurlijk ligt de vraag voor wat openbaarheid ons mag kosten. 50 Wob-ambtenaren extra, 10 miljoen op jaarbasis, een extern onderzoek. Het is allemaal niet “om niet” (en ook geen 9 miljoen ;-)) en dat is terecht, maar de vraag dringt zich op waar prioriteiten moeten komen te liggen. Ambtelijke inzet is toch niet onuitputtelijk zou men kunnen denken…

Gevaarlijke percentages en daarop volgende conclusies

Maar goed, terug naar de juridica en de data. Want al langer bestond de wens om vooral eens in te zoomen op cijfers. Dit mede getriggerd door de al genoemde Nieuwsuur-uitzending. Want opeens kwam daar 71% uit de hoge hoed. In zoveel Wob-gevallen zou te laat worden beslist. Dat getal komt kennelijk uit een onderzoek van de Volkskrant (zie bericht op villamedia). Zo strooien met zo’n getal is gevaarlijk. Een belangrijke nuance, het betrof alleen de bekende gegevens van ministeries, ontbrak bijvoorbeeld. Andere bestuursorganen – en dat zijn er nogal wat (gemeenten, provincies, waterschappen, zelfstandig bestuursorganen etc.) – zijn dus niet in dit onderzoek betrokken. Men kan niet zo maar uitgaan van een gelijke handelswijze op decentraal niveau.

Bovendien is ook al elders, zie dit SEO-onderzoek ‘Evaluatie afschaffing van de dwangsomregeling Wet openbaarheid van bestuur’ (zie hier voor het rapport), op goede gronden gesteld dat het onderzoek van de Volkskrant de nodige beperkingen kent (zie onder 3.2). Conclusie: de percentages Wob-verzoeken die ‘op tijd’ zijn afgehandeld worden in de cijfers van de Volkskrant onderschat.

Een beperking die SEO niet noemt, maar die wel relevant is en samenhangt met de laatste beperking (niet alle Wob-verzoeken worden gepubliceerd) is dat niet alle informatieverzoeken als Wob-verzoek worden herkend. Niet voor niets was een preciseringsuitspraak van de Raad van State (zie annotatie) nodig om duidelijk te maken voor de rechtspraktijk wanneer een verzoek om informatie nu een Wob-verzoek is. Dat lijkt een gegeven als de Wob wordt genoemd, maar daar zijn uitzonderingen op. Bovendien zegt die uitspraak niets over het wel als Wob-verzoek moeten aanmerken als de Wob niet wordt genoemd. Dat het nog stoeien is met deze uitspraak leerde meer recente uitspraken.

Kortom, er zijn meer bestuursorganen en er zijn (dus) meer verzoeken om informatie zodat er niet veel (beter: niets) te zeggen valt over de afhandeling van termijnen. De praktijk van een ieder die wil klagen – en ik heb de eigen ervaringen ook opgedaan – toont voorbeelden van te laat besluiten. Enig percentage durf ik er alleen niet aan te hangen. Het zou ook goed zijn met deze nuances wel te spreken over percentages om de discussie zuiver te houden.

Wat weten we wel?

Bij niet-tijdig beslissen door de overheid is de verzoeker die zit te wachten op een besluit gehouden tot actie, ik noemde het al eerder. Bezwaar niet tijdig kan worden ingediend, maar is af te raden (zie deze update). Beroep niet-tijdig kan worden ingesteld na een ingebrekestelling. Over dat beroep niet-tijdig is wel het nodige bekend. Niet alle uitspraken worden gepubliceerd, dus ook hier een slag om de arm, maar uit de wel bekende uitspraken (waarvan de aanleiding voor het Nieuwsuur-item er dus één was) valt het nodige op te maken over dat wat de verzoeker zich op de hals haalt.

Wat hebben we onderzocht? Alle uitspraken uit de jaren 2018 tot en met 2021 op www.rechtspraak.nl. Bezien is welke bestuursorganen betrokken zijn, hoelang de verzoeker uiteindelijk heeft moeten wachten na inmenging op een besluit en de redenen van de rechtbanken om extra tijd te gunnen. Wat viel ons op:

Veelplegers

We zien dat de afgelopen jaren (2020-2021) vooral op rijksniveau niet-tijdig wordt beslist waarbij ook de gang naar de rechter wordt gevolgd (50%, met LNV als koploper (11%)). De twee jaren ervoor lag het zwaartepunt bij gemeenten (40%) die te laat waren en daarvoor voor de rechter moesten verschijnen. In 33% betrof het bestuursorganen van het rijk, waarbij de Minister van LNV (13%) koploper was.

Welke rechtbank schiet een beetje op?

De VWS kwesties zijn bijzonder omdat een zitting werd ingelast. In de regel is dat niet nodig bij beroepen niet-tijdig beslissen. De termijnoverschrijding is helder. De omstandigheden van het geval kunnen schriftelijk worden meegedeeld. Op grond daarvan kan de extra tijd (zie hierna) worden bepaald.

Dit alles zou dus niet veel tijd hoeven kosten en zou bijna een standaard werkwijze veronderstellen. Toch maakt het uit bij welke rechtbank de procedure is opgestart. In de periode 2018-2019  werd er in 27% van de onderzochte zaken binnen twee maanden uitspraak gedaan. In 40% van de zaken was de termijn 6 maanden of langer. Met betrekking tot deze periode nam vooral Rechtbank Rotterdam haar tijd; in 70% van de gevallen deed de Rechtbank Rotterdam er 8 maanden of langer over om uitspraak te doen. In 2020-2021 werd er in 32% van de zaken binnen twee maanden uitspraak gedaan, tegenover 36% van de zaken waarbij de termijn opliep tot (langer dan) een half jaar. Hierbij is opvallend dat Rechtbank Zeeland-West redelijk snel uitspraak doet. In 75% van de onderzochte zaken doet Rechtbank Zeeland-West binnen drie maanden uitspraak. Rechtbank Midden-Nederland zit daarentegen boven het gemiddelde en doet er in 75% van de gevallen 8 maanden of langer over om tot een uitspraak te komen.

Extra tijd

Het maakt ook uit bij welke rechter je komt wat betreft de aan het bestuursorgaan gegunde extra tijd. De rechter moet immers – na een gegrond (want niet-tijdig) beroep – een nieuwe periode bepalen waarbinnen tot besluitvorming moet worden overgegaan. De door de rechtbanken gegunde tijd is soms twee weken (het uitgangspunt van de wet) en soms acht weken (met een uitschieter van 8 maanden dus recent). Vooral de omvang van het aantal documenten, of de noodzaak om nog zienswijzen te vragen worden aangegrepen om wat meer tijd dan twee weken te gunnen. Het onderzoek laat zien dat die extra tijd vooral de afgelopen 2 jaar wordt gegund. Daarvoor werd toch vooral aangehaakt bij de standaard twee weken.

Beslistermijn van 8 weken wordt uiteindelijk…

De uitkomst na dit alles, dus voor de verzoeker die ook nog de moeite heeft genomen een procedure op te tuigen, is enigszins treurig te noemen. Uiteindelijk krijgt het bestuursorgaan namelijk gemiddeld zo’n 15 maanden (in plaats van 8 weken dus) om uiteindelijk een besluit te nemen op een verzoek. Of dat wordt gehaald en de kwaliteit van die besluitvorming kon voor nu niet worden vastgesteld. Maar laten we ervan uitgaan dat de meeste bestuursorganen het (toch vriendelijke) standje van de rechter wel voldoende opvolgen. VWS zegt het te doen, maar – gegeven het hoger beroep – dus wel met de handrem erop! Wordt vervolgd…

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *