Van der Sluis (met Wiekeraad) in ‘de Gemeentestem’: Verwerking van persoonsgegevens. Van overgangsrecht en schadevergoedingsplichten

Op 1 april 2020 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (‘de Afdeling’) in een viertal uitspraken van zich spreken op het terrein van de verwerking van persoonsgegevens door bestuursorganen én het schadevergoedingsrecht in het bestuursrecht.[2]  In deze artikelnoot bespreken de auteurs aan de hand van deze uitspraken de door de Afdeling ingeslagen weg. Hierbij wordt ten eerste ingegaan op de weg tot schadevergoeding op grond van de Algemene Verordening Gegevensverwerking (AVG) en de bestuursrechtelijke weg die de Afdeling per 1 april 2020 openstelt. Vervolgens komt de specifieke casus en de al dan niet aanwezige onrechtmatige wijze van gegevensverwerking aan de orde. In het oog springt met name de uitleg die de Afdeling geeft aan artikel 6 AVG en de kennelijke geoorloofdheid van het verwerken van persoonsgegevens op het VNG-forum. Tot slot wordt ingegaan op de vraag wie wat dient aan te tonen bij een eventuele onrechtmatige gegevensverwerking.

1. Inleiding

Artikel 82 AVG geeft de grondslag voor materiële en immateriële schadevergoeding ten gevolge van een inbreuk op de AVG. Uit de bepaling volgt dat “eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, het recht (heeft ) om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade”. Dat artikel 82 AVG voor wat juridisch gedoe zou gaan zorgen, komt niet geheel onverwacht.[3]  Het betreft immers een ruim geformuleerde bepaling in een Europese verordening die bedoeld is om werking te hebben in alle lidstaten van de Unie. Uit dit doel volgt dat de Europese wetgever genoodzaakt is algemeen te formuleren. Nadere invulling en concretisering wordt dan aan de lidstaten gelaten. De eerste lezing van artikel 82 AVG deed echter al direct vragen rijzen: hoe kan dit recht binnen ons stelsel tot wasdom komen? Hoe past dit binnen ons kader van artikel 6:106 BW? En wie bepaalt dat?

De Afdeling heeft nu op 1 april jl. een kader gegeven. En dat was welkom, mede omdat de wetgever had bedacht dat de implementatie van de AVG beleidsneutraal moest plaatsvinden.[4]  Die heeft er dus niet al te veel tijd aan besteedt, waardoor de vragen in de praktijk bleven.

2. Overgangsrecht en schadevergoeding

Alvorens nader op de inhoudelijke kant van de kwesties in te gaan, is eerst een uitstapje naar het altijd belangrijke overgangsrecht geboden. Dit thema is altijd belangrijk voor de dagelijkse praktijk en de Afdeling oordeelt hierover dat een verzoek om schadevergoeding, ingediend ná de inwerkingtreding van de AVG, wordt afgedaan op grond van de regels van de AVG. De datum van de schadeveroorzakende handelingen – ook al dateren deze van vóór inwerkingtreding van de AVG – is dan ook niet relevant.[5]  Het overgangsrecht zoals dat volgt uit artikel 48, tiende lid, Uitvoeringswet AVG – waaruit bijvoorbeeld volgt dat op besluitvorming (volgend op een verzoek tot verwijderen) op grond van de Wbp, die Wpb van toepassing blijft indien de gegevensverwerking bijvoorbeeld in 2013 plaatsvond[6]  – regelt niets over schadevergoedingsverzoeken. Dat maakt, volgens de Afdeling, dat de AVG het wettelijke kader vormt voor de afdoening van een dergelijk verzoek. Dit ondanks het gegeven dat de schadeveroorzakende handeling – het (mogelijk) onrechtmatig delen van gegevens van appellant – plaatsvond op 15 januari 2018. Ruim voor de datum waarop de AVG van toepassing werd. De Afdeling meent bovendien dat een en ander kan worden beoordeeld op grond van de AVG, omdat dit ook volgens het oude recht (de Wbp) onrechtmatig zou zijn geweest. Ook hierover regelt het overgangsrecht van de UAVG niets, waardoor het goed is dat de Afdeling hier nu duidelijkheid geeft.

3. Schadevergoeding in het bestuursrecht: besluiten én feitelijke handelingen

Vervolgens dringt zich de vraag op welke nationale rechter bevoegd is te oordelen over een verzoek tot schadevergoeding en in welke mate. Ook hier laat de AVG het aan het nationale recht door niet meer te stellen dan dat het recht op schadevergoeding moet worden verhaald bij de bevoegde gerechten.[7]

De zoektocht van de Afdeling om uiteindelijk zichzelf in meer gevallen dan wellicht vooraf bedacht als competente rechter aan te merken gaat langs de AVG, UAVG en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De grondslag wordt gevonden in artikel 82 AVG in combinatie met artikel 8:88 Awb en artikel 34 UAVG. Veel waarde wordt in dat verband gehecht aan een implementatietabel die als bijlage bij de parlementaire stukken rondom de UAVG is gevoegd.[8]

Hoewel deze aanvliegroute goed valt te volgen, wekt de houvast in de implementatietabel enige verbazing. Juist in artikel 34 UAVG wordt artikel 82 AVG niet genoemd, wat overigens goed past in de door de Afdeling aangehaalde systematiek van de Awb. Het zou voor de wetgever immers vreemd zijn geweest om een beslissing op een verzoek op grond van artikel 82 AVG via artikel 34 UAVG te kwalificeren als een voor rechtsbescherming vatbaar besluit, terwijl het nu juist de bedoeling van diezelfde wetgever was om de mogelijkheid van bestuursrechtelijke rechtsbescherming voor zelfstandige schadebesluiten ter zake van onrechtmatige besluiten op te heffen.[9]

De AVG verbindt eenieder zodat het recht op schadevergoeding dus voor eenieder rechtstreeks werkt.[10]  Bovendien volgt uit de AVG ook het eveneens rechtstreeks werkende recht op een doeltreffende voorziening in rechte.[11]  Hierin vindt de Afdeling de grondslag voor het terzijde schuiven van de wetgever[12]  en de mogelijkheid zichzelf – naast de civiele rechter – bevoegd te achten. Het bepaalde in artikel 34 UAVG en hetgeen in de implementatietabel bij die wet was opgenomen, was daarmee niet noodzakelijk. Ook de REWE-beschouwing[13]  was niet noodzakelijk, mede immers omdat hier nu het tegenovergestelde van de REWE-vereisten wordt gecreëerd: een vordering op grond van het Unierecht wordt nu eenvoudiger ontvangen dan een vordering op grond van zuiver nationaal recht. Het Nederlands bestuursprocesrecht was overigens al geruime tijd als REWE-proof beoordeeld, ook door de Afdeling zelf.[14]  Tot nu, blijkbaar.

Met voornoemde redenering hangt de Afdeling zijn oordeel op aan het beginsel van de Unietrouw[15]  en het door de Afdeling impliciet aangehaalde voorrangsbeginsel. Dit beginsel wordt in het Nederlands recht ten volste erkend.[16]  Die beginselen, opgeteld bij het door de Afdeling aangehaalde Impact-arrest[17]  en het daaruit opgemaakte idee van rechtsconcentratie bij procedureel ongemak,[18]  vormen een volledig Unierechtelijke inbedding van de uiteindelijke beslissing van de Afdeling. Daarbij kan ten slotte nog worden gewezen op het meer recente arrest van het Hof, waarbij is aangegeven dat uit het beginsel van effectieve rechtsbescherming voortvloeit, dat het instellen van een rechtsmiddel ter bescherming van enig Unierecht, onder andere niet mag leiden tot aanzienlijke vertraging en buitensporig hoge kosten.[19]  Twee elementen (snel en goedkoop) waar het bestuursrecht in uitblinkt.

Waarom de Afdeling hier heeft gekozen voor een (kennelijk) zo veel als mogelijk nationale inbedding van zijn oordeel is niet duidelijk. Denkbaar is wel dat – gelet op de recente politieke kritiek op de (volgens die politici) te activistische rechter en het verband dat daarin is gelegd met de invloed van het internationale recht – daar welbewust voor is gekozen.[20]

Daarnaast zij er nog op gewezen dat met dit oordeel niet alleen de bestuursrechter zichzelf bevoegd acht. Het lijkt hiermee ook mogelijk te worden om vragen rondom aansprakelijkheid uit artikel 82 AVG, voor te leggen aan het verwerkingsverantwoordelijke bestuursorgaan en deze vragen mee te nemen in de bezwaarprocedure. Ook daarin zit met deze uitspraak winst.

Kort en goed kan hiermee worden gesteld dat, zodra een bestuursorgaan in beeld is, al snel sprake is van een besluitmoment en dus ook rechtsbescherming via de Awb[21]  zodat in dergelijke gevallen als vanzelf ook eventuele opvolgende verzoeken om schadevergoeding door de bestuursrechter kunnen worden opgepakt. Ook wordt duidelijk dat bij feitelijke handelingen van bestuursorganen er kennelijk ruimte bestaat voor een Awb-weg tot schadevergoeding. Een belangwekkende wijziging in het recht nu hiermee artikel 8:88 Awb zo wordt uitgelegd (bij in elk geval AVG-kwesties) dat de bestuursrechter ook al een rol toekomt indien er een verband is met een besluit (als bedoeld in artikel 34 UAVG), ook wanneer het besluit, bijvoorbeeld op een verzoek om inzage, als zodanig niet onrechtmatig is.[22]  Heeft de Afdeling hiermee geanticipeerd op meer recente ontwikkelingen die de wetgever heeft doorgemaakt?[23]

Hoe ook, sprake lijkt dus te zijn van een doorbreking van het gestelde in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, Awb: schadevergoeding is al in beeld bij een onrechtmatigheid in het verwerken van persoonsgegevens. Een onrechtmatig besluit is niet meer noodzakelijk als schadeveroorzakende handeling. Daarmee laat de Afdeling het door de wetgever gehanteerde causaliteitsvereiste, wat betreft schadevergoedingen op grond van de AVG, los. Dat feitelijke handelingen – mits nauw verbonden met enig besluit – ook meedoen als schadeoorzaken betekent dat ook in meer gevallen de bestuursrechter een rol toekomt. Te denken valt bijvoorbeeld aan het al dan niet op juiste wijze verwerken van persoonsgegevens op een besluitenlijst of bij het bekendmaken van de agenda van een raadsvergadering inclusief de ingediende stukken (als in artikel 19 Gemeentewet).[24]

Op het eerste gezicht lijkt hier dan sprake van een loepzuivere contra-legemredenering van de Afdeling. Met dit oordeel gaat de Afdeling immers lijnrecht in tegen de door de wetgever vastgestelde competentieverdeling: besluiten zijn voor de bestuursrechter, andere handelingen voor de civiele rechter.[25]  Bijna vanzelfsprekend heeft het Hof zich eerder ook al eens uitgelaten over de grenzen die het Unierecht trekt: daar waar sprake is van een verplichting tot conforme interpretatie, kan dit met name waar een dergelijke interpretatie wordt begrensd door algemene rechtsbeginselen, zoals de rechtszekerheid, niet dienen als grondslag voor een uitlegging contra legem van een nationaal recht.[26]  Is hier sprake van een dergelijk geval? Voor het antwoord op die vraag moet worden bedacht dat het Hof de hiervoor weergegeven overweging gewoonlijk gebruikt in zaken waar de belangen van particulieren in het geding zijn.[27]  Zij zijn het die zich op de letter van de (nationale) wet moeten kunnen beroepen. In de onderhavige gevallen is het niet een burger die zich op de letter van de wet beroept, maar verscheidene bestuursorganen die zich met die letter verweerden. Handelt de Afdeling met zijn oordeel daarmee in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, dan wel het legaliteitsbeginsel? Wij denken – juist vanwege dit onderscheid – van niet. Het bepaalde in artikel 82 jo. artikel 79 AVG wordt hier in het bijzonder ten gunste van de burger uitgelegd, waardoor die in een betere positie komt dan wanneer strikt de verdeling die door de nationale wetgever is bedacht zou worden gevolgd. Bovendien moet er nog op worden gewezen dat voornoemde overweging van het Hof standaard wordt gebruikt bij conforme interpretaties van richtlijnen. Daarvan is hier natuurlijk geen sprake, omdat de AVG een verordening is. In die zin kan de Afdeling niet contra legem oordelen, omdat een verordening reeds deel uitmaakt van ons recht, onze wet.[28]

4. Onrechtmatige verwerking bij uitwisseling gegevens op het VNG-forum?

Vervolgens behoeft de meer inhoudelijke kant van de zaken[29]  bespreking. Want is wel sprake van enig onrechtmatig handelen? Dat is immers vereist om überhaupt te komen tot een schadevergoeding. Of dat nu een besluit is of enig feitelijk handelen.

Interessant om te bezien is dat de Afdeling het per e-mail uitwisselen van persoonsgegevens door gemeenteambtenaren of het op een forum van een vereniging als de VNG uitwisselen of plaatsen van dit soort gegevens niet onrechtmatig acht. Hierbij toetst zij aan de bepalingen van de AVG.[30]  Praten op een forum voor gemeentejuristen (het VNG-forum) over personen en hun toepassing van de Wob (en procesgedrag nadien) is dus toegestaan. De Afdeling acht dat – op grond van het achterliggende belang namelijk misbruik van de Wob tegen te gaan – in het algemeen belang en de verwerkingsgrondslagen van de AVG.[31]  De gegevensuitwisseling zou noodzakelijk zijn in het kader van de uitvoering van de Wob en het goed functioneren van de overheid in dat kader. Minder ingrijpende manieren – anders dan het dus uitwisselen van persoonsgegevens op het forum van de VNG – waren niet voor handen, aldus de Afdeling. Bovendien was dit deel van het forum slechts voor enkele (Wob-)ambtenaren toegankelijk.

Hiermee slaat de Afdeling een weg in die, hoewel sympathiek gegeven de soms ongebreidelde manier van het misbruiken van de ingangen die het (bestuurs-)recht biedt, als spannend mag worden bestempeld gelet op de uitgangspunten van de AVG en de uitleg van en toepassing door instanties als de Autoriteit Persoonsgegevens.[32]  Want als zoiets al kan op een forum van een organisatie als de VNG, wat kan er dan ook al niet via een eigen georganiseerd platform ten behoeve van de taakuitoefening op andere, meer specifieke terreinen zoals het sociaal domein (waarbij gegevensuitwisseling nog meer als veel ‘dienstiger’ kan worden ervaren teneinde tot een goede taakuitoefening te kunnen komen)?

In het Wob-kader is het rechtmatig achten door de Afdeling direct ook nuttig. Zo bleek immers uit een uitspraak die eveneens op 1 april werd gedaan dat een bestuursorgaan bij het onderbouwen dat sprake is van misbruik van recht (om bijvoorbeeld Wob-verzoeken in te dienen) ook mag betrekken dat wat een persoon of diens gemachtigde heeft gedaan bij of jegens andere bestuursorganen.[33]

5. Wat door wie aan te tonen

Wie bewijst wat? De Afdeling sluit wat betreft de altijd aanwezige bewijsvraag, aan bij de jurisprudentie van de Hoge Raad. Daarmee maakt de Afdeling (nog eens) duidelijk dat de civiele rechter in dit vraagstuk leidend is.[34]  Niets nieuws onder de zon dus, waardoor de Afdeling snel klaar is met de vraag wie de schade moet bewijzen. Dat is degene die stelt schade te hebben geleden. Een redelijk en breed gedragen vereiste.

In het vervolg wordt het dan weliswaar eenvoudiger om een verzoek tot schadevergoeding voor te leggen aan de bestuursrechter, maar daarmee wordt het niet eenvoudiger die ook te verkrijgen. Net als bij de civiele rechter moet de burger die stelt schade te hebben geleden, die schade aannemelijk maken. En dat is – met name in gevallen van gestelde immateriële schade – niet eenvoudig. Van de vier op 1 april 2020 gedane uitspraken, wordt in slechts één geval schadevergoeding voor immateriële schade uitgekeerd.[35]  En daar is niet eens sprake van een aannemelijk gemaakte schade, maar van een aangenomen schade, gelet op de aard van de verwerkte gegevens. De Afdeling past hierin het kader toe, zoals geschetst door de Hoge Raad in de zogeheten EBI-uitspraak.[36]  De enkele inbreuk op het grondrecht (in dit geval: de bescherming van persoonsgegevens) is niet afdoende voor het toekennen van (immateriële) schadevergoeding. Die enkele inbreuk levert in ieder geval niet als vanzelf geestelijk letsel of psychische schade op.[37]  Wie zich op dergelijke schade beroept, moet het bestaan daarvan – óók na de hier besproken uitspraak – naar objectieve maatstaven laten vaststellen.

Ook voor wat betreft de overige gevallen die vallen onder ‘de overige wijzen’ waarop schade kan worden veroorzaakt, als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW, wijzigt er met deze uitspraak niet veel. De Afdeling sluit – zoals gezegd – aan bij de jurisprudentie van de Hoge Raad, waardoor er op dit gebied een behoorlijke drempel blijft bestaan. Schade door aantasting van de persoon blijft lastig aannemelijk te maken, terwijl dat wel een vereiste blijft.[38]  Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad – en daarmee dus ook: die van de Afdeling – kan slechts in uitzonderlijke gevallen gelet op de aard en de omvang van de gepleegde inbreuk, voortvloeien dat schade evident is, waardoor die schade dan niet meer behoeft te worden aangetoond of aannemelijk te worden gemaakt.[39]

In de onderhavige zaak oordeelt de Afdeling kennelijk dat appellant erin slaagt de aantasting met concrete gegevens te onderbouwen. De Afdeling oordeelt vervolgens dat voor wat betreft de aard van de inbreuk in dit geval van belang is dat het ging om bijzondere persoonsgegevens, die zonder grondslag aan een derde zijn verstrekt. Daarbij is van belang dat deze gevoelige gegevens bij een (zeer) beperkte groep specialisten terecht zijn gekomen en dat de leden van die groep gehouden zijn tot geheimhouding. Van belang is eveneens dat de ontvanger van de gegevens deze al snel heeft vernietigd, omdat duidelijk was dat de verstrekking onrechtmatig was. Al met al komt het erop neer dat de vergoeding van schade wordt toegekend vanwege de aard van de onrechtmatig verwerkte gegevens.[40]

Dit laatste blijkt wat ons betreft temeer uit het gegeven, dat de onrechtmatig verwerkte gegevens van een persoon die niet meer omvatten dan de naam en woonplaats, in een van de andere uitspraken van 1 april, niet hebben kunnen leiden tot het vergoeden van schade.[41]  De onrechtmatige verwerking van die gegevens was volgens die uitspraak,[42]  eenvoudigweg niet erg genoeg, althans, onvergelijkbaar met de inbreuken die hebben geleid tot de oordelen van de Hoge Raad in de aangehaalde zaken Baby Kelly[43]  of Oudejaarsrellen.[44]  Daarnaast had appellant in die zaak geen of onvoldoende onderbouwing van die aantasting kunnen geven.[45]  Daar dus – terecht naar ons idee – geen vergoeding van schade.

6. Conclusie

Met de uitspraken van 1 april 2020 bevestigt de Afdeling, zoals gezegd, nogmaals het primaat van de civiele rechter voor wat betreft de verkrijging van immateriële schadevergoeding, maar wordt ook bepaald dat de bestuursrechter in meer gevallen (ook bij feitelijke handelingen) kan worden benaderd voor een oordeel daarover. De overheid lijkt zich met deze uitspraken bovendien makkelijker te kunnen beroepen op de taakuitoefening ten behoeve waarvan zij het noodzakelijk acht te werken met gegevensuitwisseling.

Overigens kunnen in de toekomst, naast bewijsvraagstukken waarbij eveneens wordt aangesloten bij de civiele rechter, nog andere – meer civiele – vraagstukken gaan spelen. Naast bewijs geldt immers nog altijd de relativiteitsregel wanneer het aankomt op schadevergoeding, maar ook vraagstukken zoals die rondom ‘eigen schuld’ ter verdeling van de uiteindelijke schadelast.[46]  Hoe ver de Afdeling zal gaan bij het aansluiten bij diens civiele evenknie zal de toekomst leren …

Voetnoten

R. Wiekeraad is juridisch adviseur/Privacy Officer bij de BAR-organisatie. C.N. van der Sluis is advocaat bij Ten Holter Noordam advocaten in Rotterdam en vaste annotator van dit tijdschrift.

[2]

ABRvS 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:898 (Pieter Baan Centrum), ECLI:NL:RVS:2020:899 (Deventer); ECLI:NL:RVS:2020:900 (Borsele) en ECLI:NL:RVS:2020:901 (Harderwijk). Daar waar wij ter illustratie verwijzen naar een van deze uitspraken van 1 april 2020, omschrijven wij deze kortheidshalve als hier tussen haakjes weergegeven.

[3]

Wiekeraad, ‘Kan het Nederlands bestuurs(proces)recht voldoen aan de verwachting die artikel 82 AVG schept?’, Gst. 2020/24; E.F.D. Engelhard, ‘Immateriële schade als gevolg van data-inbreuken: het ondergeschoven kindje van de AVG’, NTBR 2019/30; F.C. van der Jagt-Vink, ‘Schadevergoeding onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming’, MvV 2019, afl. 7/8, p. 286-292.

[4]

Kamerstukken II  2017/18, 34851, nr. 3 , p. 65. Bij een dergelijke houding zijn onvolkomenheden overigens onvermijdelijk. De rechtspraktijk blijkt zich niet altijd te houden aan beleidsneutraliteit. Zie bijvoorbeeld: CBB 21 april 2020, ECLI:NL:CBB:2020:297.

[5]

De Pieter Baan Centrum-uitspraak, r.o. 9 t/m 11.

[6]

Vergelijk Rb. Midden-Nederland 9 april 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:1487.

[7]

Artikel 82, zesde lid jo. artikel 79, tweede lid, AVG.

[8]

De Pieter Baan Centrum-uitspraak, r.o. 20.

[9]

Zie hiertoe artikel 8:4, lid 1, aanhef en onder f Awb enKamerstukken II  2010/11, 32621, nr. 3 , p. 40.

[10]

In tegenstelling tot de rechtsvoorganger van artikel 82 AVG, artikel 49 Wbp. Zie: ABRvS 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2751, r.o. 9.4.

[11]

Artikel 79, eerste lid, AVG.

[12]

De keuze van de wetgever met artikel 8:88, eerste lid, onder a, Awb.

[13]

De Pieter Baan Centrum-uitspraak, r.o. 15.

[14]

Zie recent: ABRvS 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:520, r.o. 5.4.

[15]

Neergelegd in artikel 4, derde lid, Verdrag betreffende de Europese Unie.

[16]

Vgl. HR 2 november 2004, NJ 2005, 80.

[17]

HvJ EG 15 april 2008, ECLI:EU:C:2008:223.

[18]

HvJ EG 15 april 2008, ECLI:EU:C:2008:223, r.o. 51.

[19]

HvJ EU 27 september 2017, C-73/16 (Puškár), ECLI:EU:C:2017:725, r.o. 76.

[20]

Lezenswaardig over de rol van de rechter in de rechtsstaat is ook het Jaarverslag van de Raad van State van 2019.

[21]

Een duidelijk voorbeeld van de ‘oude’ zeer strakke lijn van de Afdeling is te vinden in: ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2846.

[22]

Anders dus dan Rb. Midden-Nederland 15 november 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:5430, AB 2020/131, Computerrecht 2020/48.

[23]

Bijvoorbeeld gezien de Tijdelijke wet Groningen en de aangekondigde wijziging van de Wmo 2015 (zie voor de consultatieversie: https://www.internetconsultatie.nl/resultaatgerichtbeschikken ), waarmee nadrukkelijk de bestuursrechter is aangewezen voor schadeoorzaken buiten het onrechtmatige besluit?

[24]

ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2847.

[25]

Als ruwe schets. Uiteraard zijn hierop eerder uitzonderingen geformuleerd, bijvoorbeeld die rond de schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn. Zie hiertoe recent: ABRvS 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1332, r.o. 9-9.4.

[26]

Deze overweging is meermaals door het Hof gegeven. Recent: HvJ EU 5 maart 2020, ECLI:EU:C:2020:167 (OPR-Finance), r.o. 45. Opgemerkt zij overigens dat het dan vaak gaat om de interpretatie van richtlijnen ten opzichte van de nationale wetgeving.

[27]

HvJ EG 8 oktober 1987, ECLI:EU:C:1987:431, Jur. 1987, p. 3969, r.o. 13. Hier was overigens sprake van een uitlegging ten nadele van de burger, waarbij een handeling in strijd met een richtlijn strafbaar was bevonden, terwijl deze richtlijn niet in Nederlandse wetgeving was omgezet.

[28]

Nogmaals: Gelet op het bepaalde in artikel 4, derde lid, Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 99 AVG zelf en het gegeven dat in Nederland het voorrangsbeginsel ten volste wordt erkend.

[29]

Meer in het bijzonder de uitspraken over Deventer, Borsele en Harderwijk.

[30]

Evenzo denkt de Rb. Midden-Nederland in de uitspraken van 15 november 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:5430, AB 2020/131, Computerrecht 2020/48 en 9 april 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:1487.

[31]

Artikel 6, eerste lid, en onder e, AVG en ook artikel 8, onder e, Wbp.

[32]

Overigens lijkt ook de Hoge Raad wat genuanceerder te kijken naar een en ander dan de Autoriteit, vgl. HR 10 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:639, NJB 2020/986, NFTR 2020/1061.

[33]

ABRvS 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:930.

[34]

Er zijn vele voorbeelden waarbij de Afdeling dit heeft vastgesteld. Meer recente voorbeelden: ABRvS 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4164, r.o. 10.1; ABRvS 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:196, r.o. 9.1; ABRvS 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1953, r.o. 13.

[35]

Alleen de Pieter Baan Centrum-zaak slaagt voor wat betreft het verkrijgen van schadevergoeding.

[36]

HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162, m.nt. S.D. Lindenbergh.

[37]

De Pieter Baan Centrum-uitspraak, r.o. 32.

[38]

In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Zie r.o. 32.

[39]

Vgl. hiertoe eveneens: HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.1-2.13.7, AB 2019/519, m.nt. C.N.J. Kortmann, Gst. 2020/5, m.nt. R. Stijnen.

[40]

De Pieter Baan Centrum-uitspraak, r.o. 36.

[41]

De Deventer-uitspraak.

[42]

De Deventer-uitspraak, r.o. 34.

[43]

HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213, NJ 2006, 606, m.nt. J.B.M. Vranken.

[44]

HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721, NJ 2005, 391, m.nt. J.B.M. Vranken.

[45]

De Deventer-uitspraak, r.o. 37.

[46]

Zie hiertoe artikel 6:101 BW. Uitgebreid hierover: T.F. Walree, ‘Eigen schuld van de betrokkene bij een onrechtmatige verwerking van zijn persoonsgegevens’, WPNR 2019 (7246), p. 516-527. Een dergelijk vraagstuk zal overigens vooral spelen bij veelschrijvers, dan wel grootschalige (bij veel tot zeer veel overheden ingediende) verzoeken op grond van bijvoorbeeld de Wob.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *