Wel of geen Wob-verzoek. De doorslaggevende betekenis van het expliciet wel of niet noemen van de Wob

Of een verzoek om informatie wel of geen Wob-verzoek is, kan van groot belang zijn. Het maakt veel uit voor het van toepassing zijnde wettelijk kader. En zodoende kan het ook relevant zijn voor eventuele termijnen waarbinnen moet worden beslist. Ook kan het gevolgen hebben voor de status van een reactie op zo’n verzoek. Is het bijvoorbeeld wel of geen besluit waar bezwaar tegen open staat?

Is het verzoek wel of geen Wob-verzoek of is het onduidelijk?

Elk verzoek om informatie over een bestuurlijke aangelegenheid dat wordt gericht tot een bestuursorgaan is in feite een ‘Wob-verzoek’. Dat betekent dat elk verzoek in het kader van de Wob dient te worden beoordeeld. Op de verzoeker rust de plicht de bestuurlijke aangelegenheid te noemen of het daarop betrekking hebbende document. Deze eis van een bepaalde mate van concreetheid volgt uit artikel 3 lid 2. Is die concreetheid er niet, dan dient het bestuursorgaan verzoeker ingevolge lid 4 zo spoedig mogelijk te verzoeken om het verzoek te preciseren en dient het verzoeker hierbij behulpzaam te zijn. Een belang van verzoeker is niet vereist (lid 3). Ingevolge artikel 3 lid 5 wordt een verzoek om informatie ingewilligd tenzij de uitzonderingen (artikel 10) of beperkingen (artikel 11) daaraan in de weg staan. Zie hierover ook uitgebreid het begin van het stappenplan, elders op deze site.

Meer over het benoemen van Wob

Van het wel of niet noemen dan niet uit maakt 

Duidelijk was voorheen dat het niet nodig was dat de verzoeker bij zijn vraag om informatie uitdrukkelijk een beroep op de wet doet of ernaar verwijst. Echter, ogenschijnlijk mede ingegeven door het bestrijden van Wob-misbruik, leek de jurisprudentie een en ander kritischer te benaderen. De oorspronkelijke lijn zoals hiervoor geschetst (‘Vraag bij de overheid om een niet openbaar stuk en je bent binnen in de Wob.’) leek wat te zijn losgelaten.

Naar het niet noemen van de Wob als belangrijk apect

Zo wordt een verzoek om informatie in een brief met het thema aansprakelijkstelling van het bestuursorgaan niet als Wob-verzoek aangemerkt (ABRvS 13 november 2013). Ook een verzoek om informatie gedurende procedures – opgenomen in beroepschriften of andere processtukken – kwalificeren niet als een verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob (ABRvS 4 december 2013ABRvS 16 april 2014ABRvS 7 mei 2014). Voorts leiden ook een verzoek tot medewerking (ABRvS 22 januari 2014), het indienen van een klacht (ABRvS 26 maart 2014) en het stellen van een vraag (ABRvS 7 augustus 2013ABRvS 27 november 2013) allemaal tot de slotsom dat van een verzoek om informatie op grond van de Wob geen sprake is. Interessant in dit kader is de strikte lijn van de Afdeling waar het gaat om informatieverzoeken die niet gericht zijn aan het bestuursorgaan, maar aan een ambtenaar ervan (ABRvS 23 april 2014).

Tot het ook niet doorslaggevend achten van het expliciet wel noemen van de Wob

Zelfs het noemen van de Wob leek op een gegeven moment niet bepalend (ABRvS 20 augustus 2014) of in ieder geval het ‘voor zover nodig’ een beroep doen op de Wob was onvoldoende om van een Wob-verzoek te spreken (ABRvS 11 juni 2014). Van belang werd geacht dat het ging om een verzoek tot openbaarmaking voor een ieder (ABRvS 23 april 2014 en ABRvS 19 november 2014).

In een uitspraak van 26 november 2014 lijkt de Raad van State duidelijkheid te geven in wat zij doorslaggevend acht bij de vraag of een verzoek om informatie behandeld moet worden volgens de kader van de Wob. In rechtsoverweging 8.1 merkt ze namelijk het volgende op:

“[wederpartij] heeft in haar verzoek om openbaarmaking van documenten uitdrukkelijk en alleen een beroep op de Wob gedaan. Daarnaast heeft zij ter zitting te kennen gegeven met haar verzoek de openbaarmaking van de verzochte documenten voor een ieder te hebben beoogd. De rechtbank heeft reeds hierom terecht in dit geval geen grond gevonden voor het oordeel dat het verzoek van [wederpartij] van 8 november 2011 geen verzoek op grond van de Wob is. Hetgeen de RvA heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De door de RvA aangehaalde jurisprudentie van de Afdeling bevat geen met deze zaak vergelijkbare situaties, nu in die gevallen niet uitdrukkelijk en alleen een beroep op de Wob was gedaan en evenmin op andere gronden kon worden aangenomen dat de verzoeker had beoogd een verzoek op grond van de Wob te doen.”

Kortom, als gevraagd wordt om niet openbare informatie, met een uitdrukkelijk beroep op de Wob, met het oogmerk dat het openbaar wordt voor een ieder, dan is zeker sprake van een Wob-verzoek. Ook als dit gebeurt in een lopende procedure gelden alle verplichtingen van de Wob voor een bestuursorgaan. Voor de verzoeker om informatie is het dus zaak zekerheidshalve duidelijk te zijn dat de Wob als grondslag wordt gekozen en dat geaccepteerd wordt dat de informatie voor een ieder openbaar wordt. Dat laatste kan nog wel eens een reden zijn om toch geen Wob-verzoek te doen als het om informatie gaat van de verzoeker zelf.

Tot het expliciet maken dat de Wob niet de grondslag vormt

Over het expliciet noemen van de Wob, is ook een uitspraak van 16 oktober 2019 relevant. In dat kader hadden verzoeker (om inzage) en het bestuursorgaan expliciet besproken dat ten behoeve van de inzage geen beroep op de Wob werd gedaan. Nu dat niet het geval was en louter inzage in de agenda van de Commissaris van de Koning het doel was, was volgens de Raad van State geen sprake van openbaarmaking voor een ieder en geen sprake van een besluit op grond van de Wob. Hoewel deze zienswijze praktisch is voor veel bestuursorganen (en journalisten) staat het ook op gespannen voet met de wijze van verstrekken, zoals het toestaan van kennisneming (artikel 7, lid 1, onder b). Kennelijk is het doorslaggevend dat verzoeker dus expliciet niet de Wob-weg wil bewandelen en (dus) ook niet openbaarmaking voor een ieder voor ogen heeft.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *