Van der Sluis op ‘Binnenlands Bestuur’: De Woo: impact en kosten

Deze achtste column over de Wet open overheid leent zich voor een analyse van de impact van de Wet open overheid, niet in de laatste plaats omdat minister Plasterk op 15 december 2016 een Quick scan impact Wet open overheid (Woo) aan de Tweede Kamer en Eerste Kamer zond. Het eerder op deze plek hierop toegesneden wensenlijstje van te behandelen elementen is deels ingewilligd.

Leden van de Tweede Kamer zullen het document voor kennisgeving aannemen en zich afvragen wat ermee te doen. Hadden zij immers niet al op 19 april van dit jaar vóór de wet gestemd? De leden van de Eerste Kamer zullen er met meer aandacht naar kijken. Hoewel de Eerste Kamer, niet geheel onlogisch, ongelukkig was met het idee van de minister om de impactanalyse te laten uitvoeren nadat de Tweede Kamer het wetsvoorstel reeds had aangenomen, zag men er op 28 september 2016 uiteindelijk wel een reden in om de behandeling van het wetsvoorstel aan te houden totdat de resultaten bekend waren. Vooralsnog is het de gedachte om de behandeling begin 2017 weer op te pakken. Of de aangekondigde analyse van de impact op onder meer provinciaal en gemeentelijk niveau een volgende reden is voor aanhouding, is mij niet bekend.
De analyse focust zich op enkele onderdelen van de Woo die een andere aanpak zouden vergen dan de Wet openbaarheid van bestuur. Belangrijke onderdelen van de Woo acht men de actieve openbaarmaking ‘an sich’, dat dit binnen 14 dagen moet gebeuren en de registerplicht. Hoewel de registerplicht verderop in de tijd volgt, is dit wel iets om rekening mee te houden. Een eerdere column belichtte dit element al.
Nu even meer aandacht voor de actieve openbaarmaking. Hier zou volgens ABPTOP meer worden gevraagd dan de Wob. Artikel 8 Wob zegt kort en goed dat informatie wordt uit eigen beweging openbaar gemaakt zodra dit in het belang van een goede en democratische bestuursvoering is. Bekijken we de Woo, dan kan gesteld worden dat dit belang ‘een goed een democratische bestuursvoering’ nader wordt geconcretiseerd: bepaalde documenten worden genoemd die sowieso actief openbaar moeten worden gemaakt. Uit de behandeling van het wetsvoorstel blijkt dat de initiatiefnemers vooral een cultuuromslag willen bewerkstelligen.

Eerder merkte ik al op dat een wijziging van een wet – met al zijn waarde qua bekendheid met procedures en begrippen – wat rigoureus is. Te meer nu de Wob een prima basis geeft voor een dergelijke uitoefening van de actieve openbaarmaking. ABPTOP lijkt dit ook te suggereren (p. 14-15). Illustratief is dat wat de provincie Zuid-Holland in dat verband doet. Ik wees daar eerder al op, inmiddels is de beleidsregel die de actieve openbaarmaking moet inkaderen verschenen.
Wat betreft de actieve openbaarmaking heb ik elders al opgemerkt dat ik meer problemen zie in het juridiseren van de relaties (de actieve openbaarmaking leidt tot een besluit wat vraagt om een zienswijze en mogelijk bezwaar met een voorlopige voorziening). Een recente uitspraak van de Raad van State laat zo’n procedure in zekere zin zien. Een persoon wordt met naam en toenaam genoemd op de besluitenlijst van het college van B&W van Cranendonck en is het daar niet meer eens. Het college had dit verzoek langs de lat van de Wet bescherming persoonsgegevens moeten leggen. Dit klemt te meer nu die openbaarmakingsplicht ziet op een onbegrensd aantal documenten (zie ook ABPTOP p. 13). Het ziet immers op documenten met publieke informatie. Die begrippen worden nauwelijks ingekaderd omdat het simpelweg gaat om alle informatiedragers die bij de overheid berusten.
De conclusies zijn helder: de kosten voor de uitvoering van de Woo liggen zeer veel hoger dan de kosten die de uitvoering van de Wob vergt. ABPTOP komt goed gemotiveerd tot deze conclusie en doet bovendien nog enkele voorstellen tot fundamentele wijzigingen van de wet (hoofdstuk 7). Hoewel veel valt te zeggen voor de uitkomst en de voorstellen tot wijziging – ik was zelf ook al niet onverdeeld gelukkig met de Woo en specifieke onderdelen – blijft me wel het gevoel bekruipen dat APBTOP veel praktische bezwaren opwerpt zonder de kernvraag te beantwoorden.

Die kernvraag is m.i. immers of ‘de overheid’ voldoende actief is op het terrein van het uit eigen beweging openbaar maken van informatie die onder haar berust. Hoewel die vraagt strikt genomen buiten het bestek van de opdracht ligt, is het wel dé fundamentele vraag die eerst beantwoord moet worden. Is de uitkomst dat bij veel overheden de reflex is dat er pas gedacht wordt aan openbaar maken als een verzoek wordt gedaan, dan is vervolgens de vraag of dat moet worden doorbroken. Wordt dat bevestigend beantwoord, dan moet het kader daarbij worden bedacht. M.i. is dat niet de Woo in deze vorm en ook niet de Wob in de huidige vorm. Dat is de Wob met een enkele aanpassing; een beperkte aanpassing op wetsniveau en uitgebreider op het niveau van bijvoorbeeld een beleidsregel zoals de provincie Zuid-Holland heeft vastgesteld (waar overigens ook best wat op valt aan te merken, maar dat later wellicht nog een keer).