Update Rechtbank Noord-Holland 20 juli 2020; De bezwaarcommissie moet alle stukken integraal krijgen om goed te kunnen adviseren. Redelijke termijn en schadevergoeding

Er is nog wel eens kritiek op de bezwaarfase, juist ook bij Wob-procedures. Het voelt al snel als een rituele dans, van een heroverweging lijkt niet heel veel sprake. Dat gevoel wordt bevestigd als blijkt dat de bezwaarcommissie alleen de gelakte documenten heeft ontvangen. Van een goede advisering kan dan, aldus de Rechtbank Noord-Holland in deze uitspraak, geen sprake zijn. Beoordeeld moet immers worden of het college van B&W terecht bepaalde onderdelen heeft geweigerd onder verwijzing naar de nodige weigeringsgronden van de Wob.

Bijzonder nog, partijen vinden EUR 1000,– schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn (als bedoeld in 6 EVRM) wel een redelijk bedrag. Omdat partijen daar niet over twisten wordt aldus beoordeeld. Hoe zit het met 6 EVRM en de redelijke termijn bij Wob-verzoeken?

  • artikel 6 EVRM speelt volgens de Raad van State geen rol bij Wob-procedures (zie deze update),
  • maar de rechtszekerheid (een algemeen aanvaard rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het EVRM ten grondslag ligt) vraagt ook om afhandeling binnen een redelijke termijn, in voorkomend geval na behandeling door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht, tot finale vaststelling leidt (zie deze eerdere uitspraak al).
  • de redelijke termijn is in zaken die, zoals in dit geval, uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan, in beginsel een totale lengte van de procedure van vier jaar redelijk is. Daarbij geldt, zoals de Afdeling voorts in die uitspraak heeft overwogen, voor de berechting van een zaak in eerste aanleg als uitgangspunt dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechter in eerste aanleg niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen (zie deze uitspraak).
  • roept men in beroep dat sprake is van schending, dan moet de rechtbank aldus oordelen (zonder te anticiperen op een behandeling in hoger beroep). De eventueel snelle behandeling in hoger beroep vormt geen aanleiding voor compensatie voor eerdere vertraging (zie deze uitspraak).
  • alle omstandigheden zijn relevant (dus niet alleen het tijdsverloop). Denk aan de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop deze door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene. Het processuele gedrag van de appellant gedurende de gehele procesgang kan een bijzondere omstandigheid zijn tot verlenging van de termijn. Eenmalig uitstellen van de behandeling in beroep op verzoek van een partij is geen bijzondere omstandigheid is (zie deze uitspraak).
  • Bij Wob-zaken (en andere niet-punitieve zaken) vangt de redelijke termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan.
  • hoe vindt de toerekening plaats? In een zaak waarin een besluit na een eerdere vernietiging opnieuw aan de rechter wordt voorgelegd, wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig toegerekend aan het bestuursorgaan. Dit is slechts anders als in de rechterlijke fases de redelijke behandelingsduur is overschreden. Die redelijke behandelingsduur in eerste aanleg is in niet-punitieve zaken met voorafgaande bezwaarfase anderhalf jaar (18 maanden) vanaf het instellen van beroep.
  • uitgegaan wordt van een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding ook (net als de overschrijding in maanden) naar boven wordt afgerond.