Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 17 november 2010
Annotatie
1 Wederom een WOB-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over een verzoek om informatie gericht aan een korpsbeheerder betreffende een demonstratie. Een tweetal aspecten zijn het waard te bespreken. Allereerst de reikwijdte van art. 10 lid 2 onder e WOB waar de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt geregeld. Ten tweede de gevolgen van het niet meer beschikbaar zijn van informatie.
2 Wat betreft de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wezen Maas-Cooymans en ik in onze eerdere bijdrage in dit tijdschrift op het feit dat deze bescherming in mindere mate geldt voor communicatiemedewerkers (‘Wet openbaarheid van bestuur: Jurisprudentie 2009 tot begin 2010 inzake de weigeringsgronden en beperkingen’, Gst. 2010, 32). Hier verwezen wij naar de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2009 (JB 2009/231) waarin werd uitgemaakt dat ten aanzien van deze medewerkers niet staande kan worden gehouden dat door openbaarmaking van deze namen het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het geding is, nu deze personen zichzelf reeds uit hoofde van hun functie in de openbaarheid presenteren. In de hier opgenomen uitspraak trekt de Afdeling – onder verwijzing naar deze uitspraak uit 2009 – deze lijn door voor burgemeesters.
3 Het tweede aspect betreft het niet meer voorhanden zijn van opgevraagde informatie, in dit geval beelden geluidsopnamen. Zoals in mijn eerdere naschrift bij de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2010 (Gst. 2010, 92) al opgemerkt, heeft het niet voor handen hebben van informatie die tijdens het verzoek nog wel voor handen was, tot gevolg dat de Afdeling oordeelt dat de aan de weigering ten grondslag gelegde uitzonderingsgrond zich niet voordeed (vgl. ook ABRvS 15 maart 2006, AB 2006/160 (m.nt. P.J. Stolk)). Het niet meer voor handen hebben van de informatie (het vernietigen na de datum van het verzoek) komt derhalve voor rekening van – in dit geval – de korpsbeheerder.
4 De Afdeling voorziet vervolgens zelf in de zaak en gelast de korpsbeheerder de namen van de communicatiemedewerkers en burgemeester alsnog openbaar te maken. Voorts stelt zij dat de korpsbeheerder niet meer hoeft te beslissen op het bezwaar aangaande de niet meer beschikbare beelden geluidsopnamen. Een praktische oplossing.
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 3 maart 2010 in zaak nr. 09/4579 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpsbeheerder van de politieregio Hollands Midden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2009 heeft de korpsbeheerder het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om openbaarmaking van informatie gegrond verklaard en een deel van de gevraagde documenten openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 3 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 juni 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2010, hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft aan de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij juridisch adviesbureau Maury, is verschenen.
Buiten bezwaar van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
Ingevolge het tweede lid verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…];
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…].
2.2. [appellant] heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op een op 23 augustus 2008 gehouden demonstratie van de groepering ‘NSA’ te Alphen aan den Rijn.
Bij het besluit van 4 juni 2009 heeft de korpsbeheerder een aantal documenten openbaar gemaakt. Hij heeft verstrekking van de daarin opgenomen persoonsgegevens geweigerd op grond van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Uit het verstrekte draaiboek zijn voorts een aantal inhoudelijke passages verwijderd. Volgens de korpsbeheerder weegt het belang van het verstrekken van die passages niet op tegen het belang van inspectie, controle en toezicht als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob. De korpsbeheerder heeft op dezelfde grond geweigerd de beschikbare journaals, rapportages, evaluaties en overige documenten met betrekking tot de politie-inzet alsmede de besluitvorming daarover openbaar te maken. De gemaakte beeld- en geluidsopnamen van de demonstratie en de banden van het portofoonverkeer heeft de korpsbeheerder niet openbaar gemaakt, omdat deze naar zijn zeggen zijn vernietigd.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 4 juni 2009 ten onrechte in stand heeft gelaten. Daartoe voert hij het volgende aan.
Ten aanzien van de niet verstrekte informatie heeft de korpsbeheerder onvoldoende gemotiveerd waarom de weigeringsgrond neergelegd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob zich voordoet, temeer nu de korpsbeheerder niet inhoudelijk kennis heeft genomen van de gevraagde documenten. Daarnaast is het verstrekte draaiboek een bewerking van het originele draaiboek, terwijl hij om een afschrift van het origineel heeft verzocht.
Voorts heeft de korpsbeheerder ten onrechte alle namen van de betrokken personen uit de verstrekte informatie onleesbaar gemaakt. Hij had per naam een belangenafweging moeten maken en in ieder geval de namen van de burgemeester en de persvoorlichter moeten verstrekken.
Ten aanzien van de vernietigde beeld- en geluidsopnamen en de banden van het portofoonverkeer stelt [appellant] zich op het standpunt dat deze vernietiging voor rekening en risico van de korpsbeheerder komt, nu het niet aannemelijk is dat deze gegevens reeds waren vernietigd toen hij het Wob-verzoek op 25 augustus 2008 indiende. De korpsbeheerder dient ervoor te zorgen dat deze gegevens alsnog beschikbaar komen.
Tot slot voert [appellant] aan dat er aantoonbaar documenten ontbreken. Hij heeft ter zitting bij de rechtbank een brief van de korpsbeheerder overgelegd waaruit zou blijken dat tijdens de demonstratie ten minste één aanhouding is verricht. In de verstrekte informatie is daarover echter niets te vinden en hierop betrekking hebbende informatie is niet geweigerd, aldus [appellant]. Daarnaast is het verstrekte draaiboek versie 6.0. Volgens [appellant] betekent dit dat er in ieder geval vijf eerdere versies moeten zijn geweest, welke ten onrechte niet zijn verstrekt. Tevens blijkt uit het wel verstrekte draaiboek dat de betrokken politiemedewerkers hun uren onder een speciale code hebben moeten verantwoorden. Ook van deze verantwoording zijn geen documenten verstrekt dan wel geweigerd, aldus [appellant].
2.3.1. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de door de korpsbeheerder vertrouwelijk overgelegde documenten en deze te hebben vergeleken met de aan [appellant] openbaargemaakte documenten, overweegt de Afdeling als volgt.
2.3.2. In de openbaargemaakte documenten zijn bepaalde passages uit de oorspronkelijke documenten verwijderd en vervangen door kruisjes. Daarnaast zijn enkele documenten die aan de Afdeling zijn overgelegd in het geheel niet aan [appellant] verstrekt. In het besluit van 4 juni 2008 heeft de korpsbeheerder gemotiveerd waarom hij openbaarmaking van die passages en documenten heeft geweigerd. Anders dan [appellant] stelt, bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de korpsbeheerder openbaarmaking hiervan heeft geweigerd zonder deze documenten te hebben verzameld en ingezien.
2.3.3. In de niet verstrekte passages van de (deel)draaiboeken worden onder meer mogelijke scenario’s rond de demonstratie uitgewerkt en wordt bij elk scenario uiteengezet hoe het bevoegd gezag dient te handelen. Ook de niet openbaar gemaakte journaals, rapportages, evaluaties en overige vertrouwelijk overgelegde documenten geven inzicht in de omvang en wijze van de politie-inzet bij de demonstratie en mogelijke verbeterpunten daarbij. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat uit die informatie tactieken en technieken zijn af te leiden die de politie toepast in soortgelijke situaties. De korpsbeheerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het niet onaannemelijk is dat openbaarmaking van deze informatie het toekomstig optreden van de politie ernstig zou kunnen bemoeilijken en de effectieve handhaving van de openbare orde zou kunnen schaden. Gelet hierop heeft de korpsbeheerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het belang bij openbaarmaking van deze informatie niet opweegt tegen het belang van inspectie, controle en toezicht als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder d, van de Wob.
2.3.4. Ten aanzien van het draaiboek wordt met de rechtbank overwogen dat de openbaargemaakte passages niet in strijd met artikel 7, tweede lid, van de Wob zijn aangeleverd in een andere vorm dan door [appellant] verzocht. De korpsbeheerder heeft uiteengezet dat het originele draaiboek digitaal is opgeslagen en derhalve moet worden uitgeprint om het te verstrekken. Het verwijderen van de niet voor openbaarmaking geschikte passages en het in de plaats daarvan zetten van kruisjes alvorens het draaiboek uit te printen, brengen met zich dat de omvang een wijziging ondergaat, maar de oorspronkelijke inhoud en de fysieke verschijningsvorm van de wel openbaar te maken passages zijn daardoor niet veranderd.
2.3.5. Met betrekking tot het niet openbaar maken van de namen in de verstrekte documenten, heeft de rechtbank met recht overwogen dat de korpsbeheerder openbaarmaking van de naam van de organisator van de demonstratie in redelijkheid heeft kunnen weigeren, omdat dit een directe inbreuk zou betekenen op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob.
Ook waar het gaat om openbaarmaking van de namen van de bij de demonstratie betrokken politieambtenaren geldt dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking daarvan kan verzetten. Ten aanzien van het merendeel van de niet verstrekte namen heeft de korpsbeheerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat die situatie zich in dit geval voordoet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 augustus 2009 in zaak nr. 200807021/1/H3) kan ten aanzien van communicatiemedewerkers van de politie evenwel niet met vrucht worden staande gehouden dat door openbaarmaking van deze namen het in artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob opgenomen belang in geding is, aangezien zij zichzelf reeds uit hoofde van hun functie in de openbaarheid presenteren. Dit geldt in dit geval evenzeer voor de burgemeester. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, brengt de omstandigheid dat zijn naam reeds publiekelijk bekend is niet mee dat verstrekking hiervan kan worden geweigerd in het kader van het onderhavige Wob-verzoek.
Gelet op het vorenstaande heeft de korpsbeheerder de namen van de communicatiemedewerkers, waaronder de persvoorlichter, en de naam van de burgemeester ten onrechte verwijderd uit de verstrekte documenten. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
2.3.6. Ten aanzien van het gestelde ontbreken van informatie geldt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 april 2006 in zaak nr. 200509349/1), dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 september 2009 in zaak nr. 200809495/1/H3 mag, voor zover openbaarmaking wordt verzocht van documenten die niet bij het bestuursorgaan berusten maar wel bij het bestuursorgaan hadden behoren te berusten, van dit bestuursorgaan worden verwacht dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om deze documenten alsnog te achterhalen.
Met betrekking tot de beeld- en geluidsopnamen en de banden van het portofoonverkeer heeft de rechtbank overwogen dat de korpsbeheerder dat materiaal veilig had dienen te stellen totdat op het verzoek van [appellant] zou zijn beslist. De korpsbeheerder is tegen dat oordeel niet in hoger beroep gekomen, zodat het ervoor moet worden gehouden dat hij ten tijde van het verzoek van [appellant] van 25 augustus 2008 inderdaad nog over dat materiaal beschikte en dat derhalve ten onrechte heeft vernietigd. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de stelling van de korpsbeheerder dat de beeld- en geluidsopnamen en de banden van het portofoonverkeer thans niet meer onder hem berusten en dat het niet mogelijk is deze alsnog te achterhalen, niet ongeloofwaardig voorkomt. [appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. [appellant] stelt evenwel terecht dat de gevolgen van het niet beschikbaar zijn van dat materiaal voor rekening van de korpsbeheerder dienen te komen, nu niet kan worden beoordeeld of de korpsbeheerder het niet verstrekken van het verzochte materiaal in redelijkheid achterwege heeft kunnen laten. Derhalve zal de Afdeling het ervoor houden dat ten aanzien van dat materiaal de in de artikelen 10 en 11 van de Wob genoemde weigeringsgronden zich niet voordeden. Hieruit vloeit voort dat het besluit van 4 juni 2009 in zoverre in strijd is met die bepalingen. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend.
Met betrekking tot de tijdens de demonstratie verrichte aanhoudingen stelt de Afdeling vast dat zich bij de aan [appellant] verstrekte documenten een document bevindt waarin gewag wordt gemaakt van die aanhoudingen, te weten het document met de titel “Communicatie SGBO Storm”. De stelling van [appellant] dat over de aanhoudingen in het geheel geen informatie is overgelegd, ontbeert derhalve feitelijke grondslag. Daarnaast bevindt zich, anders dan de rechtbank heeft overwogen, bij de vertrouwelijk overgelegde stukken eveneens een document dat ziet op de aanhoudingen. Zoals overwogen onder 2.3.3. heeft de korpsbeheerder openbaarmaking daarvan in redelijkheid kunnen weigeren.
Met betrekking tot het niet verstrekt zijn van eerdere versies van het draaiboek is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de mededeling van de korpsbeheerder dat deze versies niet bewaard blijven indien ze door een nieuwere versie worden vervangen, niet ongeloofwaardig voorkomt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze versies wel onder de korpsbeheerder berusten dan wel behoren te berusten.
Met betrekking tot de urenverantwoording van de betrokken politieambtenaren stelt de Afdeling evenals de rechtbank vast dat een dergelijk document zich niet bij de door de korpsbeheerder overgelegde stukken bevindt.
2.3.7. Gelet op het overwogene onder 2.3.5. en 2.3.6. slaagt het betoog.
2.4. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat zijn betoog dat de rechtbank ten onrechte geen rechtsgevolgen heeft verbonden aan de omstandigheid dat de korpsbeheerder in strijd met artikel 7:2 van de Awb heeft afgezien van een hoorzitting, geen bespreking behoeft indien de Afdeling aanleiding ziet om zelf in de zaak te voorzien. Gelet hierop en op hetgeen hierna onder 2.5. wordt overwogen, zal de Afdeling dat betoog niet bespreken.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 4 juni 2009 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand heeft gelaten ten aanzien van de weigering van de korpsbeheerder om de namen van communicatiemedewerkers in dienst van de politie en de naam van de burgemeester in de aan [appellant] verstrekte documenten openbaar te maken, alsmede ten aanzien van de weigering van de korpsbeheerder om de beeld- en geluidsopnamen en de banden van het portofoonverkeer openbaar te maken. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd voor het overige, voor zover aangevallen.
De Afdeling ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en zal de korpsbeheerder gelasten de namen van communicatiemedewerkers in dienst van de politie en de naam van de burgemeester in de aan [appellant] verstrekte documenten alsnog openbaar te maken. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Nu de beeld- en geluidsopnamen en de banden van het portofoonverkeer thans niet meer beschikbaar zijn, ziet de Afdeling aanleiding om te bepalen dat de korpsbeheerder niet opnieuw op het bezwaar hoeft te beslissen.
2.6. De korpsbeheerder dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 3 maart 2010 in zaak nr. 09/4579, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van de korpsbeheerder van de politieregio Hollands Midden van 4 juni 2009, kenmerk 52460, in stand heeft gelaten ten aanzien van de weigering van de korpsbeheerder om de namen van communicatiemedewerkers in dienst van de politie en de naam van de burgemeester in de aan [appellant] verstrekte documenten openbaar te maken, alsmede ten aanzien van de weigering van de korpsbeheerder om de beeld- en geluidsopnamen en de banden van het portofoonverkeer openbaar te maken;
III. willigt het verzoek om openbaarmaking in, voor zover dit betreft de namen van communicatiemedewerkers in dienst van de politie en de naam van de burgemeester in de aan [appellant] verstrekte documenten;
IV. draagt de korpsbeheerder van de politieregio Hollands Midden op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak de onder III vermelde gegevens in de daar genoemde documenten alsnog openbaar te maken;
V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het onder II vermelde besluit;
VI. bepaalt dat de korpsbeheerder van de politieregio Hollands Midden geen nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] behoeft te nemen;
VII. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige, voor zover aangevallen;
VIII. veroordeelt de korpsbeheerder van de politieregio Hollands Midden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de korpsbeheerder van de politieregio Hollands Midden aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.