Raad van State: doorzendplicht zonder succes, persoonlijke levenssfeer en concepten

Een uitspraak van de Raad van State met meerdere interessante aspecten.

Doorzendplicht

Zo wordt duidelijk gemaakt dat de doorzendplicht (artikel 4 Wob en artikel 4.2, eerste lid, Woo) niet maakt dat het doorzenden ook tot succes moet leiden. Een bestuursorgaan (in dit geval de minister) kan doorzenden omdat bepaalde documenten mogelijk elders (in dit geval de CVOM) berusten. Mocht dit niet het geval zijn, dan is de doorzending daarmee niet onrechtmatig. Bij discussie over de doorzendplicht (had niet naar nog meer organen moeten worden doorgezonden) ligt het op de weg van de verzoeker om aannemelijk te maken dat elders meer documenten aanwezig zijn. Bovendien kan de verzoeker dan net zo goed zelf aldaar ook een Woo-verzoek indienen, aldus de Raad van State.

Persoonlijke levenssfeer

Ook wordt geoordeeld dat een persoon bescherming van diens persoonlijke levenssfeer toekomt, ook als diegene via het internet gevonden kan worden en als voorzitter van een bepaald platform in de openbaarheid treedt. Bijzonder overigens dat dit zo expliciet wordt genoemd in de uitspraak zodat diegene alsnog in de openbaarheid komt. Wat daar ook van zij, de uitspraak maakt duidelijk dat de verzoeker die in zijn verzoek specifieke personen noemt, al snel tegen een beperking oploopt wat openbaarmaking betreft. Informatie is dan al snel tot personen te herleiden zodat de persoonlijke levenssfeer al snel meer gewicht toe moet of kan komen.

Verzoek bepaalt de reikwijdte (geen concepten dus)

Het gaat voor verzoeker ook mis omdat hij expliciet bepaalde documenten heeft genoemd en daarbij niet heeft opgemerkt dat hij ook concepten wil hebben. Dat maakt dat – zeker nu de definitieve documenten zijn verstrekt – het besluit ook voor dit deel overeind blijft. Pas op, denk nu niet dat concepten dus niet hoeven te worden gedeeld als de definitieve documenten worden verstrekt. De afwijking tussen de documenten kan enkel worden geweigerd als een uitzondering uit hoofdstuk 5 daarvoor een grondslag biedt (zie over de concepten o.a. deze update). Dit oordeel zal betekenen dat de verzoeken weer meer zullen worden ingericht als in: “Doe mij alles over…, niet met uitsluiting van, en denk daarbij ook…. Kortom, doe mij alle documenten!”.

Dat het nogal nauw luistert als het om de inhoud van het verzoek gaat merkt de verzoeker ook als het gaat om de informatie die gelakt is omdat het buiten de reikwijdte van het verzoek valt. Vaste jurisprudentie, maar hier dus weer herhaald, is dat die onderdelen terecht (en zonder een beroep op een uitzondering) gelakt mogen worden.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *