Update Raad van State 22 januari 2020: 8:29 Awb bij de Wob is een (terechte) vanzelfsprekendheid

Normaliter moet gemotiveerd worden waarom een procespartij verzoekt om het inbrengen van stukken onder geheimhouding (zie uitgebreid hierover ook dit blog). Dit betekent dat alleen de rechter en niet de wederpartij er kennis van zou kunnen nemen. Dat motiveren moet indringend gebeuren. Gewichtige redenen moeten, per zelfstandig onderdeel van een document, worden aangetoond. Bij Wob-procedures vraagt de bestuursrechter niet om zo’n indringende motivering. De aanwezigheid van gewichtige redenen wordt verondersteld aanwezig te zijn, het gaat immers om het al dan niet openbaar maken van de documenten. Dit uitgangspunt komt ook terug in artikel 2.8 van het Procesreglement bestuursrecht 2017.

Vandaag maakt de Raad van State in deze uitspraak duidelijk dat deze regeling (vanuit praktisch oogpunt) logisch is en ook rechtmatig. Aparte toetsing – zoals bij niet-Wob-zaken – door de geheimhoudingskamer van de rechtbank of een ander rechtscollege van het al dan niet terechte beroep op de gewichtige redenen, heeft geen toegevoegde waarde. Nog altijd moet wel toestemming worden gevraagd aan de andere partij – die de stukken niet te zien krijgt – dat de rechtbank de stukken ziet. Wordt die toestemming niet gegeven dan zijn de mogelijkheden van beoordeling van het besluit door de rechtbank beperkt. De stukken die worden geweigerd kunnen dan namelijk niet worden ingezien. Dat komt voor rekening van degene die opkomt tegen het besluit.