Update Rechtbank Limburg 4 maart 2020; Boete van de Autoriteit Persoonsgegevens en actieve openbaarheid

Een belangrijke uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg over het handhavingsbeleid en openbaarmaking in dat kader door de Autoriteit Persoonsgegevens.

Een belangrijk onderdeel van de praktijk van toezichthoudend Nederland is onder andere het gebruik van zogeheten ‘naming and shaming’. Zie bijvoorbeeld deze update inzake de Kansspelautoriteit en deze update over handelen van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Het gaat dan dus om actieve openbaarheid van informatie die samenhangt met handhavend optreden, als aanvullend instrument om naleving van wet- en regelgeving door een specifieke branche in de hand te werken. Artikel 8 van de Wob geeft daarvoor (als een specifieke regeling ontbreekt) een voldoende grondslag.

Ook de Autoriteit Persoonsgegevens heeft de mogelijkheid om, onder andere via het opleggen van bestuurlijke boetes, het niet naleven van de regels van de Algemene Verordening Gegevensverwerking (AVG) af te dwingen. Hierbij hanteert de Autoriteit ook het uitgangspunt dat wordt overgegaan tot het actief openbaar maken van het handhavingsbesluit (het boetebesluit). Het voornemen daartoe wordt bekend gemaakt op de dag waarop ook het boetebesluit wordt opgelegd (dus nog voordat eventueel bezwaar is gemaakt en de beoordeling daarvan heeft plaatsgevonden).

In reactie op dit voornemen kan de betrokken onderneming een zienswijze geven over die openbaarmaking. In die zienswijze moet dan gewezen worden op de weigeringsgronden van artikel 10 of 11 van de Wob. Aangetoond moet worden dat op grond van de daar genoemde belangen openbaarmaking niet (voor alle informatie of onderdelen daarvan) aan de orde mag of kan zijn. De overheid moet naar zo’n zienswijze kijken maar kan dit naast zich neerleggen in het uiteindelijke besluit tot openbaarmaking.

Tegen dat besluit staat bezwaar open. Aangezien bezwaar alleen het besluit niet schorst – en dus openbaarmaking dreigt – is ook een voorlopige voorziening een vereiste om openbaarmaking (in elk geval tijdelijk) te voorkomen. Bij de afweging van belangen (wel of geen artikel 10 of 11 Wob grond) is in dit soort gevallen onder andere van groot belang of het boetebesluit wel terecht is (en in stand blijft). Dat veronderstelt dus ook dat daar ook een procedure tegen loopt (dus al eerder bezwaar is gemaakt en de rechtmatigheid ook ter discussie wordt gesteld in de voorlopige voorziening procedure of al beroep of hoger beroep is aangetekend).

De uitspraak van de Rechtbank Limburg laat zien dat – net als de Ksa en ILenT kwestie overigens – veel samenhangt met het al dan niet standhouden van het boetebesluit. In deze kwestie is wel bezwaar gemaakt tegen het boetebesluit maar is dit boetebesluit geen onderwerp van gesprek in de procedure bij de voorzieningenrechter. Die kan dus niet zoveel met dat boetebesluit. Nu alle betrokkenen, zowel de beboete onderneming als de Autoriteit, niet wisten dat ook een geschorst besluit hangende bezwaar aan de voorzieningenrechter is voor te leggen en de rechtmatigheid van het boetebesluit nog niet (opnieuw) beoordeeld is, is de voorzieningenrechter gevoelig voor:

  • de redenen waarom de beboete onderneming tegen openbaarmaking pleit: de onevenredige benadeling: financiële impact, aantasting marktpositie en haar naam
  • de redenen van de Autoriteit om tot actieve openbaarmaking over te gaan: het publieke belang van openbaarheid (het gaat om overtredingen die personen aan gaat), de generale preventieve werking en verantwoording over haar functioneren

En dus oordeelt hij dat overgegaan kan worden tot gedeeltelijke openbaarmaking. Alles behalve de naam van de onderneming en andere tot haar te herleiden informatie (adres en KVK gegevens) mag openbaar worden gemaakt.

Lessen voor de praktijk (van zij die met de Autoriteit worden geconfronteerd maar ook de Autoriteit zelf):

  • vecht ook (zekerheidshalve) het boetebesluit aan;
  • neem dit bezwaar ook mee bij de procedure over de  voorlopige voorziening;
  • de belangen van beboete ondernemingen zijn – zeker zolang het boetebesluit nog niet in rechte vast staat – ook van groot belang. Enige ‘anonimisering’ lijkt in dergelijke gevallen wel op z’n plaats (als al tot openbaarmaking moet worden overgegaan).

In zoverre blijft de samenvatting in deze update naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State staan en kan in aanvulling daarop worden benadrukt dat terughoudendheid aangaande openbaarmaking gedurende een procedure tegen het handhavend besluit geboden.