Update Rechtbank Rotterdam 8 juli 2020; Vanzelfsprekende publicatie op grond van de Gezondheidswet toch nog geschorst

Vorige week deed de voorzitter van het College van beroep voor het bedrijfsleven in het FD (zie deze update op LinkedIn) nog een dringende oproep aan o.a. de wetgever om terughoudend om te gaan met het nagenoeg dwingen tot publicatie van de nodige informatie die samenhangt met toezicht en handhaving, het zogeheten ‘naming and shaming’. Onderdeel van zijn betoog was o.a. de problematiek dat de onder toezicht gestelde soms maar niet opkomt tegen handhavingsbesluiten en de publicatie ervan – om nog meer reputatieschade te voorkomen – en de rechter deels buitenspel wordt gezet omdat van een belangenafweging (tussen het belang van openbaarheid en het belang van de bescherming van belangen als de reputatie van een bedrijf) nagenoeg geen sprake meer kan zijn.

Ook artikel 44 Gezondheidswet dwingt bijna tot publicatie van de nodige toezichtsinformatie van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam spreekt in een recente uitspraak terecht van een gebonden karakter van de openbaarmakings-besluiten op grond van de Gezondheidswet en dat een individuele belangenafweging achterwege blijft. De Gezondheidswet zelf geeft echter ook een reden (artikel 44a, negende lid) om van publicatie af te zien: als sprake kan zijn van strijd met de Gezondheidswet zelf. Dat geeft de voorzieningenrechter in dit geval het haakje om publicatie voorlopig te voorkomen. Juist omdat een inhoudelijke discussie over de interpretatie door IGJ van wetgeving en onderzoeken onvoldoende is uitgekristalliseerd en standpunten niet voldoende zijn weerlegd. De behandeling van het bezwaar leent zich daar goed voor en dus wordt publicatie aangehouden totdat zes weken zijn verstreken nadat op het bezwaar is beslist.