Artikel 4.4 Termijn

1. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
2. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste twee weken verdagen, indien de omvang of de gecompliceerdheid van de informatie een verlenging rechtvaardigt. Van de verdaging wordt voor de afloop van. de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker.
3. Onverminderd artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop het bestuursorgaan de verzoeker meedeelt dat toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, tot en met de dag waarop door de belanghebbende of belanghebbenden een zienswijze naar voren is gebracht of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
4. Indien de opschorting, bedoeld in het derde lid, eindigt, doet het bestuursorgaan daarvan zo spoedig mogelijk mededeling aan de verzoeker, onder vermelding van de termijn binnen welke de beschikking alsnog moet worden gegeven.
5. Indien het bestuursorgaan heeft besloten informatie te verstrekken, wordt de informatie verstrekt tegelijk met de bekendmaking van het besluit, tenzij naar verwachting een belanghebbende bezwaar daartegen heeft, in welk geval de informatie wordt verstrekt twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan of het verzoek is ingetrokken.
6. Indien het bestuursorgaan heeft besloten informatie te verstrekken die rechtstreeks betrekking heeft op een derde of die van een derde afkomstig is, deelt het bestuursorgaan dit besluit gelijktijdig mede aan deze derde.

Annotatie

Beslist moet worden binnen vier weken na ontvangst van het verzoek.[1] Nu de datum van ontvangst bepalend is voor de beslistermijn en de reikwijdte van het verzoek, is het aan te bevelen de datum van ontvangst te bevestigen. Bij voorkeur dient dit per ommegaande te gebeuren. Indien aan de orde kan een combinatie worden gemaakt met het bericht van verdaging .

Of ingeval dat het verzoek verzonden is aan een instelling, dienst of bedrijf de datum van ontvangst door die entiteit leidend is, is niet helemaal duidelijk. Het is vooral zaak voor het bestuursorgaan om de contacten goed te houden met instelling, dienst of bedrijf om het inpassen van de Wet open overheid-procedure goed te laten plaatsvinden zodat tijdig kan worden beslist.

De onder de Wob nog aanwezige complexiteit ingeval een verzoek (ook) betrekking heeft op milieu-informatie, lijkt met de regeling in artikel 4.4 Wet open overheid te zijn weggenomen. Anders dan onder de Wob gelden immers geen afwijkende termijnen indien het verzoek (mede) ziet op milieu-informatie. Een verdere bespreking lijkt dan ook niet nodig.

Toch zit hier een adder onder het gras. Het loslaten van het onderscheid werd immers in eerste instantie terecht verklaard door het feit dat de maximale termijn tussen het verzoek en verstrekking niet meer dan acht weken kon bedragen zodat de maximale termijn die volgt uit het Verdrag van Aarhus werd gerespecteerd.[2] Dat verdrag vormde de aanleiding voor de afwijkende regeling in de Wob. Hierbij werd bij de behandeling van de Wet open overheid evenwel uitgegaan van de volgende termijnen: twee weken voor het besluit (eerste lid), met mogelijk een verdaging van twee weken (tweede lid), aangevuld met twee weken voor een zienswijze (derde lid) en een uitgestelde verstrekking van twee weken (vijfde lid). Bij de wijziging van de termijn in het eerste lid naar vier weken zijn de gevolgen voor de juiste implementatie van het Verdrag van Aarhus niet besproken. De rechter zal zich dus mogelijk moeten uitlaten over de vraag hoe bij milieu-informatie – door een opeenstapeling van de termijnen – het niet binnen acht weken beslissen zich verhoudt tot het Verdrag van Aarhus. Een praktische oplossing is dat het bestuursorgaan het besluit opknipt[3] of de termijn voor het geven van een zienswijze (aanzienlijk) inkort. De in de toelichting genoemde termijn van twee weken is immers een in de praktijk gebruikelijke termijn. Dwingend uit de wet volgt het niet.

Anders dan onder de Wob kan de termijn niet met nog eens vier weken, maar slechts met twee weken worden verdaagd. Nieuw is ook de beperking van de reden waarom verdaagd kan worden. Artikel 4.4, tweede lid, Wet open overheid maakt immers duidelijk dat van verdaging enkel sprake kan zijn indien de omvang of gecompliceerdheid van de informatie dat rechtvaardigt.

Opvallend is dat de redactie van dit lid zich richt tot de informatie en niet zozeer het verzoek zelf. De complexiteit en omvang van het verzoek zijn wel relevant bij het vaststellen van misbruik als bedoeld in artikel 4.6 Wet open overheid[4] en hebben mogelijk gevolgen voor een proceskostenveroordeling of te gunnen termijn voor afhandeling (8.3 en 8.4 Wet open overheid). De toelichting geeft geen nadere duiding van dit onderscheid. Een verklaring kan ook moeilijk worden gegeven zodat het ervoor moet worden gehouden dat sprake is van een ‘slip of the pen’. Overigens is artikel 4.4, tweede lid, niet helemaal nieuw maar eerder een codificatie van de huidige praktijk.

Een veel gehoorde klacht van bestuursorganen is in dit verband het enorme tijdsbeslag dat de afhandeling van een verzoek om informatie legt op het bestuursorgaan. De Afdeling is zich daarvan bewust, maar de jurisprudentie van de Afdeling overziend, zullen bestuursorganen dat moeten accepteren en zullen zij hun organisatie daarop moeten aanpassen. De Woo maakt dit ook niet anders, maar geeft gelijk aan de Wob per 1 oktober 2016 wel een regeling waardoor de omvang relevant wordt voor de wijze van afdoening. In de Woo is expliciet geregeld dat in de besluitvormingsfase de omvang of complexiteit van de informatie tot een verdaging van twee weken kan leiden (artikel 4.4, tweede lid).

De leden drie en vier van artikel 4.4 Wet open overheid geven een regeling voor het betrekken van derden die bij een verzoek – vanwege de inhoud van de informatie die wordt opgevraagd – zijn betrokken. De in paragraaf 1 verkende beslistermijn wordt opgeschort voor de periode die deze belanghebbenden gegund krijgen om een zienswijze te geven. De periode stopt als van deze gelegenheid gebruik is gemaakt of indien deze gelegenheid ongebruikt is verstreken.

In het vierde lid is overeenkomstig artikel 4:15, vierde lid, Awb bepaald dat de verzoeker wordt geïnformeerd over de beëindiging van de opschorting. Hiervan is sprake, als de derde belanghebbende gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een zienswijze in te dienen, op het moment dat de zienswijze door het bestuursorgaan is ontvangen, of, als de derde belanghebbende niet reageert, na ommekomst van de door het bestuursorgaan gestelde termijn om die zienswijze in te zenden. Met de informatie over het beëindigen van de opschorting weet de verzoeker wanneer op zijn verzoek moet zijn beslist.[5] Van een ingebrekestelling na afloop van die termijn is geen sprake meer. Wel is de kennis omtrent het einde van de beslistermijn relevant voor verzoeker nu hem dan de mogelijkheid van bezwaar of beroep bij niet tijdig beslissen openstaat (ingevolge artikel 8.3 en 8.4 Wet open overheid).

Nog altijd is in de praktijk merkbaar dat het niet eenvoudig wordt gevonden om te bepalen wanneer een belanghebbende ‘naar verwachting bedenkingen zal hebben tegen openbaarmaking’. Bij besluiten tot openbaarmaking mag niet te snel worden aangenomen dat naar verwachting geen bedenkingen bestaan. Het bestuursorgaan dient zich in ieder geval te beseffen dat het ‘naar verwachting bedenkingen zal hebben’ niet gelijk is aan ‘er doet zich toch geen uitzonderingsgrond voor’. ‘Safety first’ is het devies, nu openbaarmaking zonder het kennen van de belanghebbenden onomkeerbare gevolgen heeft.[6]

Uiteraard laten de zienswijzen onverlet dat het uiteindelijk aan het bestuursorgaan is om te bepalen of informatie wel of niet verstrekt kan worden. Die belangenafweging tussen de uitzonderingsgronden van de Wet open overheid en het algemene belang van openbaarheid is exclusief voorbehouden aan het bestuursorgaan. Zienswijzen zijn wat dat betreft niet bepalend. Wel richtinggevend en dus dienstig. Niet zelden is de belanghebbende zelf het beste in staat aan te geven en toe te lichten waarom informatie concurrentiegevoelig is of wanneer hij benadeeld meent te worden door openbaarmaking.[7]

Nieuw is de regeling in artikel 4.4, vijfde lid, Wet open overheid voor het geval het bestuursorgaan informatie wil verstrekken maar de verwachting bestaat dat een belanghebbende bezwaar heeft (de uitgestelde verstrekking). Dat is nu geregeld in artikel 6, vijfde lid, Wob. Onder de Wet open overheid wordt nu wettelijk geregeld dat de openbaarmaking wordt opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan of het verzoek is ingetrokken.[8] Een nuttige aanvulling, nu onder de Wob hierin moet worden voorzien door de voorzieningenrechter of hierover overleg moet plaatsvinden met alle betrokkenen nadat het bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn ingediend.

[1] Dat was in eerste instantie op twee weken gesteld, maar gewijzigd bij nota van wijziging, Kamerstukken II 2015/16, 33328, 20, p. 8.
[2] Kamerstukken II 2013/14, 33328, 9, p. 78.
[3] Deze optie werd al mogelijk geacht in 2010; Maas-Cooymans en Van der Sluis (2010), p. 106. Deze suggestie is nog niet onmogelijk gebleken in de praktijk, maar voor zover mij bekend ook nog niet indringend beoordeeld door een rechter.
[4] Zie verder over artikel 4.6 Van der Sluis (2016-1), par. 1.9 en Van der Sluis (2016-2), p. 254-255.
[5] Kamerstukken II 2008/09, 31751, 3, p. 3- 4 en Maas-Cooymans en Van der Sluis (2010), p. 105-106.
[6] Zie ook al Maas-Cooymans en Van der Sluis (2010), p. 106.
[7] Ter illustratie, zie ABRvS 2 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2779.
[8] Ingevoegd bij nota van wijziging naar aanleiding van een suggestie van de Raad voor de Rechtspraak in een notitie van 21 augustus 2014, Kamerstukken II 2014/15, 33328, 14, p. 34, 68.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 328, nr. 8 (herdruk); Voorstel van wet na advies Raad van State

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 328, nr. 9 (herdruk); Memorie van Toelichting na advies Raad van State

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 328, nr. 12; Nota naar aanleiding van het verslag

Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 328, nr. 14; Tweede Nota van wijziging

Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 33 328, nr. 20; Derde Nota van wijziging

Geconsolideerde artikelsgewijze toelichting bij de Wet open overheid zoals gewijzigd door de verwerking van de Wijzigingswet Woo