Van der Sluis op ‘Binnenlands Bestuur’: De Woo en de weigeringsgronden

In eerdere columns is de voorbije weken stilgestaan bij enkele majeure wijzigingen van de Wet open overheid. Een van de aspecten die niet veranderd is ten opzichte van de praktijk onder de Wet openbaarheid van bestuur, is de wijze waarop informatie moet worden beoordeeld. Uitgaande van het algemene belang van openbaarheid van overheidsinformatie geeft de wet redenen waarom informatie toch vertrouwelijk moet blijven (nu in artikel 10 en 11 Wob; straks in artikel 5.1 Woo).

Op hoofdlijnen verandert er ook inhoudelijk niet veel; de uitzonderingsgronden als de persoonlijke levenssfeer, de internationale betrekkingen van Nederland, de veiligheid van de Staat zijn nog altijd redenen om informatie niet te verstrekken. Nieuw is dat de bescherming van het milieu als aparte reden wordt genoemd. Ook is nieuw dat de beveiliging van personen en bedrijven voor alle soorten informatie kan worden opgeworpen als belang dat zwaarder weegt dan openbaarheid.
Van groter belang is het gegeven dat bedrijfs- en fabricagegegevens niet meer geheim zijn en blijven. Concurrentiegevoelige informatie, verstrekt bij een vergunningaanvraag bijvoorbeeld, is dus niet meer in veilige handen bij de overheid. Onder de Woo dient altijd een afweging plaats te vinden tussen het algemene belang van openbaarheid en het belang dat een onderneming heeft bij het beschermen van dit soort informatie. De Tweede Kamer bleek niet gevoelig voor het argument dat het gaat om gevoelige informatie van private bedrijven. Dat argument was nog wel doorslaggevend bij het vaststellen van de Wob. Deze opstelling wekt enige verbazing nu het belang voor de ondernemingen evident is en de bestuursrechter al sinds zeker 1985 zeer streng toetst wat bedrijfs- en fabricagegegevens zijn. De toepassing van deze weigeringsgrond is dus echt in bijzondere gevallen aan de orde en wordt niet te pas en te onpas opgeworpen. Of deze wijziging ten opzichte van de Wob het vestigingsklimaat ten goede komt, om maar een nevenbelang te duiden, valt te betwijfelen.
Ook gebeurt er iets bijzonders met de onevenredige benadeling als weigeringsgrond. Anders dan onder de Wob is onevenredige bevoordeling kennelijk niet meer relevant. Bovendien kan deze grond niet meer subsidiair worden opgeworpen. Dat laatste is ingevoerd nu de initiatiefnemers van mening zijn dat deze grond wordt misbruikt door de overheid. Deze grond zou te snel en te makkelijk als vangnet worden opgeworpen. Of dat misbruik is, is de vraag. De rechter toetst iedere grond op zichzelf, tenzij hij er niet aan toekomt omdat de weigering op grond van de eerste grond al slaagt. Overigens lijkt de onevenredige benadeling nog wel subsidiair als reden te kunnen worden opgevoerd naast de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen. In hoeverre de onevenredige benadeling mag worden ingeroepen vanwege vermeende reputatieschade, terwijl dit toch sterk lijkt op de persoonlijke levenssfeer (een ander belang dat kan worden ingeroepen), wordt niet duidelijk.
Tot slot is van belang dat de factor tijd een rol kan gaan spelen. Bij informatie ouder dan vijf jaar zijn de relatieve uitzonderingsgronden nog ‘relatiever’. Bij deze informatie geldt een zwaardere motiveringsplicht, waarbij moet worden ingegaan op de vraag of het tijdsverloop geen afbreuk heeft gedaan aan het in te roepen belang dat aan openbaarmaking in de weg zou staan.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *