Raad van State: toepassing nieuwe regeling vertrouwelijk inbrengen van processtukken

Het inbrengen van processtukken door overheidsorganisaties bij de bestuursrechter is niet altijd gemakkelijk. Soms moet de informatie wel bekend zijn bij de rechter, maar niet bij de andere partij(en). Dat speelt evident bij Woo-procedures en daarmee vergelijkbare procedures. De geheime documenten zijn onderwerp van het geding. Van het uitgangspunt van een gelijke speelveld voor procespartijen als het om informatie gaat, moet dan vanzelfsprekend worden afgeweken. Anders is de procedure (of inzage gegeven moet worden) niet meer relevant. Met de Woo is de regeling hierover in artikel 8:29 Awb aangevuld met een zesde lid. De Raad van State maakt in een recente geheimhoudingsbeslissing duidelijk hoe ze met deze nieuwe regeling omgaat. 

Vertrouwelijk inbrengen van processtukken

Dat het inbrengen van processtukken onder geheimhouding niet altijd gemakkelijk was, dwong de Raad van State in 2020 al tot een overzichtsuitspraak. Hierover verscheen eerder een annotatie in de Gemeenstem en ook een uitgebreid artikel in Ars Aequi. Kort en goed vraagt het vertrouwelijk inbrengen een motivering die bijna op een Woo-besluit lijkt. Uit die motivering moet dan blijken dat sprake is van gewichtige redenen: onbekendheid met de informatie van de wederpartij moet echt geboden zijn. Dat is een gegeven als het geschil gaat over het wel of niet krijgen van inzage in documenten.

Bij Woo-procedures

Die toets over de gewichtige redenen – waarbij ook instemming van de wederpartij nodig was – was wat onzinnig bij Wob-procedures als het gaat om de geheim gehouden stukken. Toch moest de toestemming worden gevraagd van de wederpartij (die dus gevraagd had om openbaarmaking van de informatie). Niet instemmen leidde al snel tot een ongegrond beroep. De rechter kon de stukken immers niet inzien en dus was het niet mogelijk om vast te stellen of wel echt sprake was van weigeringsgronden die aan openbaarmaking in de weg stonden.

Om dit alles wat te vergemakkelijken werd met de Woo ook een onderdeel toegevoegd aan artikel 8:29 Awb, een zesde lid:

“Inzake een beroep tegen een besluit op grond van de Wet open overheid neemt, in zo verre in afwijking van het eerste en derde lid, uitsluitend de bestuursrechter kennis van de stukken waarvan op grond van de Wet open overheid om openbaarmaking of verstrekking is verzocht. De toestemming, bedoeld in het vijfde lid, is van rechtswege verleend.”

Gewichtige redenen worden dus aangenomen en de andere partij hoeft nergens mee in te stemmen, dat wordt al verondersteld te zijn gedaan.

Alleen bij Woo-procedures?

In de overzichtsuitspraak had de Raad van State al toegelicht dat zij geen afzonderlijke beslissing neemt op het verzoek om beperkte kennisneming van stukken die betrekking hebben op de weigering om inzage in of verstrekking van stukken of gegevens op grond van bijvoorbeeld de Uitvoeringswet AVG, de Wet politiegegevens, de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (zie onder 15 van de overzichtsuitspraak). In dat geval handelt de Afdeling alsof er gewichtige redenen zijn en zij het verzoek gerechtvaardigd acht. De Afdeling moest vervolgens wel nog om toestemming van de andere partij(en) vragen om mede op de grondslag van die stukken uitspraak te mogen doen.

De vraag dringt zich op hoe dit uitpakt gelet op het nieuwe artikel 8:29, zesde lid, Awb. Die is immers beperkt tot documenten bij een Woo-procedure zodat in die zaken geen toestemming van de wederpartij meer nodig is. Volgens de letter van de wet is de regeling dus niet gericht op met de Woo vergelijkbare geschillen over de inzage in documenten.

Een gemiste kans van de wetgever – die wat eenkennig alleen aan de Woo dacht – maar het is niet anders, aldus de Raad van State. Men zal dus dezelfde handelwijze als onder de oude regeling van de Awb blijven hanteren. Dit betekent dat geen afzonderlijke beslissing wordt genomen op het verzoek om beperkte kennisneming van de stukken die het onderwerp zijn van de weigering tot inzage of verstrekking van documenten en gegevens. De Raad van State handelt alsof zij heeft beslist dat de beperking van de kennisneming is gerechtvaardigd. Wel zal ze nog om toestemming moeten vragen aan de andere partij(en) om mede op de grondslag van die stukken uitspraak te mogen doen.

Misschien de regeling van de Awb nog eens aanvullen?