Update Raad van State 10 juni 2020; Overzichtsuitspraak ‘beperkte kennisneming’ van 8:29 Awb

Al meermalen is aandacht gevraagd voor de meer indringende wijze van beoordeling door de Raad van State over het toepassen van 8:29 Awb. Over het kader verscheen eerder een blog.

Via deze weg kunnen processtukken worden ingediend door partijen in een bestuursrechtelijke procedure, maar op zo’n wijze dat die stukken alleen voor de rechter (en niet voor de andere partij) bekend worden. Vanwege de onevenwichtigheid die een dergelijke handeling teweeg brengt in de procedure is een wettelijke regeling vereist en een indringende beoordeling van de rechter een must.

Met de uitspraak van vandaag geeft de Raad van State enkele belangrijke kaders voor het toepassen van deze regeling, mede in navolging van enkele recente uitspraken van de afgelopen tijd:

  • Alleen op moment van inbrengen moet het gerechtvaardigd zijn dat niet alle partijen kennis kunnen nemen van de informatie (het gaat niet om openbaarmaking voor een ieder of bekendheid met de informatie van mogelijk toekomstige procespartijen, zie ook deze update).
  • De procespartij die verplicht is een stuk in te dienen kan zo’n verzoek doen, maar – en dat is een verruiming van het kader tot nu toe – ook een partij over wie de gevraagde informatie gaat (zie onder 9 in de uitspraak).
  • Per onderdeel van een document moet het gerechtvaardigd zijn (zie deze en deze update) en aan de motivering worden strenge eisen gesteld (zie onder 11 in de uitspraak). Een eerdere Wob-uitkomst is niet maatgevend (zie onder 12 in de uitspraak).
  • De motivering is bekend voor de andere procespartijen tenzij gemotiveerd verzocht wordt dat ook dit niet wordt gedeeld (zie onder 10).
  • Geen gewichtige redenen zijn aanwezig (zie onder 13 in de uitspraak):
    • als de Wob verplicht tot openbaar maken;
    • enkel vanwege mogelijk schadelijke gevolgen door openbaarmaking van de informatie door een partij in de procedure.
  • Gewichtige redenen zijn er niet per definitie (zie onder 14 in de uitspraak):
    • vanwege een bijzondere regeling die al zou gelden (zie deze annotatie);
    • vanwege geheimhouding op grond van de Wet Bibob of de Gemeentewet;
    • of de mogelijke aanwezigheid van een absolute weigeringsgrond.
  • Er is wel sprake van gewichtige redenen bij:
    • Wob-zaken wat betreft de Wob-documenten of AVG-zaken e.d.(zie onder 15  en 16 in de uitspraak en deze update).
    • Dat geldt overigens minder als vanzelfsprekend voor processtukken in een Wob-procedure, maar ook daarvan geldt al snel dat geheimhouding gerechtvaardigd is (zie deze update).
    • Hoewel dit niet blijkt uit deze uitspraak, lijkt toch ook nog de lijn te zijn dat persoonsgegevens als vanzelfsprekend mogen worden gelakt (zie deze annotatie en deze update).

De beoordeling in casu laat vervolgens zien dat de Raad van State de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het belang van opsporing en vervolgens aanwezig acht en deze belangen in dit geval zwaarder vindt wegen dan het belang van het kennis kunnen nemen van de processen-verbaal. Daarmee lijkt de beoordeling toch nog altijd sterk op een Wob-beoordeling…