Raad van State; de rechtbank moet reële en redelijke termijnen geven bij omvangrijke Wob-verzoeken

Een discussie die al even speelt, soms ook tot wat vreemde opmerkingen leidend in een jaarverslag van de Raad van State, is hoe om te gaan met het spanningsveld van de Wet open overheid: men kan alles opvragen via de Woo en de termijn die de wet geeft – ongeacht het aantal documenten waar het verzoek op ziet – om daar op te beslissen: vier + twee weken. Wat niet kan, dat kan niet. Wat rest voor de verzoeker is de ingebrekestelling en de gang naar de rechter. Die laatste bepaalt vervolgens een redelijke termijn. Bij een verzoek van belangenorganisatie Mob bij GS van de provincie Noord-Holland gaat het om zo’n 24000 documenten over Tata Steel. De rechtbank was niet mild en vond dat GS binnen twee weken moest beslissen en verbond daaraan een dwangsom. GS vraagt aan de Raad van State of dit wel redelijk is . 

Niet onnodig lang én niet onrealistisch kort

Bij de corona-gerelateerde Wob-verzoeken toonde de Raad van State zich al tamelijk mild (zie dit bericht). Hieruit volgde dat bij een gegrond niet-tijdig beroep – het bestuursorgaan heeft de termijn om het verzoek af te doen niet gehaald – de rechter een zeker kader heeft om de nieuwe termijn op te leggen. Dit in afwijking soms van de standaard van twee weken na de uitspraak en de combinatie met een dwangsom die na die twee weken gaat lopen van EUR 100,- per dag met een maximum van EUR 15.000,-.

De Raad van State was immers van oordeel dat termijn die de rechter moest geven niet onnodig lang én niet onrealistisch kort moest zijn. In die sleutel komt de Raad van State in de uitspraak van 27 september 2023 ook tot het oordeel dat de aan GS gestelde termijn van twee weken niet kon worden opgelegd. Dit te meer omdat de rechtbank al wist dat hieraan niet kon worden voldaan. De termijn is niet reëel en niet redelijk.

Wat is redelijk: handvatten voor het overleg bij omvangrijke verzoeken

In het oordeel over wat dan wel redelijk is, geeft de voorzieningenrechter vervolgens een mooi kader voor de rechtspraak hoe hierbij te handelen. Dit is relevant nu we met de Woo inmiddels een grondslag kennen om in overleg te treden bij omvangrijke verzoeken (artikel 4.2a Woo). Dat overleg moet tot een effectieve werkwijze leiden waarbinnen kan worden beslist op een verzoek. De uitspraak geeft een mooi handvat wat daarin over en weer kan worden verwacht. De voorzieningenrechter van de Raad van State is van oordeel dat in dit geval vijf maanden een redelijke termijn is om te beslissen op het hele Woo-verzoek van Mob.

Wat is daarvoor van belang:

  • de opmerking van GS hoeveel tijd het nog nodig heeft (14 maanden voor de aanvankelijk gevraagde 24.000 documenten).
  • afspraken onderling dat het Mob nog om ongeveer 6500 documenten is te doen.
  • de indruk dat deze 6500 documenten kunnen worden onderverdeeld in ongeveer 5000 min of meer gelijksoortige documenten (meldingen van ongewone voorvallen) en ongeveer 1500 overige documenten.
  • de inschatting dat beoordeling van de overige 1500 documenten gemiddeld meer tijd zal vergen omdat het gaat om verschillende soorten documenten waarvan sommige omvangrijk zijn.
  • GS aangeeft eerst over deze 1500 documenten te beslissen wat ook de voorkeur van Mob is.
  • GS inschat dat het bij maximale inspanning verwacht daarover binnen drie maanden een deelbesluit te kunnen nemen en GS daarna nog tenminste twee maanden meer nodig denkt te hebben om over alle ongeveer 5000 documenten over meldingen van ongewone voorvallen een besluit te kunnen nemen.

Een aardige uitspraak die handvatten biedt voor alle partijen – bestuursorganen en verzoekers – voor wat mag worden verwacht als in overleg wordt getreden om tot een werkwijze te komen bij omvangrijke verzoeken.