Rechtbank Midden-Nederland; Niet meewerken bij het overleg, laat de dwangsom bij niet-tijdig beslissen onverlet

Uitspraken over de nieuwe elementen van de Woo stapelen zich op. Hier een uitspraak van wederom de Rechtbank Midden-Nederland over het overleg bij omvangrijke verzoeken (artikel 4.2a) en de gevolgen van de opstelling bij dat overleg voor een beroep niet-tijdig beslissen.

Overleg want omvangrijk

Met de bij amendement ingevoegde bepaling artikel 4.2a Woo hoopte de wetgever hulp te bieden voor de praktijk. Bij omvangrijke verzoeken resteert alleen de mogelijkheid van rustig afwachten voor de verzoeker of uiteindelijk in gebreke stellen en vervolgens het indienen van een beroep wegens niet tijdig beslissen (zie daarover dit wat oudere blog). Met dit artikel wordt de (al onder de Wob bestaande) praktijk van het overleggen om eventueel te komen tot deelbesluitvorming gestimuleerd. Dat laat uiteraard onverlet dat overleg ook de uitkomst kan hebben dat verzoeker het wel goed vindt en simpelweg het bestuursorgaan wenst te houden aan de bij wet gegeven termijnen.

Gevolgen van het overleg

Na opmerkingen in een eerste editie van de artikelsgewijze bespreking merkte de wetgever op dat het overleg de beslistermijn opschort. In de meest recente versie van het boek merken we daarover op dat dit niet het geval kan zijn als het overleg niet tot overeenstemming leidt.

In de hier besproken kwestie hoopt de Minister van Financiën de bestuursrechter ertoe te bewegen dat geen dwangsom wordt opgelegd. Die dwangsom dreigt als de door de rechter gestelde nieuwe termijn niet wordt gehaald (kennelijk gaat de Minister er al vanuit dat ook de nieuwe redelijke termijn niet haalbaar is). Daar wil de rechter niet aan. Terecht ook nu artikel 8.4 Woo hier niet de basis voor geeft. En laat die bepaling nu het kader vormen voor de behandeling van het voorliggende beroep. Die bepaling geeft de rechter alle ruimte om de voorgeschiedenis te betrekken zodat gekomen kan worden tot een eventueel langere redelijke termijn of het afzien van een proceskostenveroordeling. Artikel 4.2a Woo heeft hierbij geen directe doorwerking.

Meewerken aan een redelijk verzoek

Zo is het niet meewerken door de verzoeker dus nauwelijks gesanctioneerd. Behalve natuurlijk bij het onvoldoende specifieke verzoek (artikel 4.1, vijfde en zesde lid) of als sprake is van misbruik (artikel 4.6). Vandaar ook het pleidooi voor een verankering van het gesprek met verzoeker over diens doel met het verzoek in de beginfase na ontvangst van het verzoek (zie dit blog).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *