Hoe regelen we het verplicht actief openbaar maken?

Recent maakte de staatssecretaris van BZK duidelijk dat de eerste categorieën van artikel 3.3 Woo worden aangewezen. Per 1 november zal de verplichting tot actief openbaar maken in werking treden voor deze categorieën (zie dit bericht). Al even hing in de lucht dat dit o.a. geregeld ging worden via een ministeriële regeling. De basis daarvoor wordt gevonden in artikel 3.3. Inmiddels is de conceptregeling ter consultatie voorgelegd. Wat valt op?

Alles in vier tranches

Duidelijk was dus al gemaakt dat de eerste vijf categorieën per 1 november verplicht gesteld zullen worden. Bijzonder is dat de ter consultatie bekendgemaakte informatie duidelijk maakt dat men voornemens is uiteindelijk alle categorieën te hebben aangewezen na nog eens drie rondes. Wat, wanneer precies zal blijken uit de al aangekondigde brief vanuit BZK voor het zomerreces. In de toelichting wordt duidelijk gemaakt hoe de verdeling er ongeveer uit komt te zien. Tranche 4 is gereserveerd voor de beschikkingen (artikel 3.3, tweede lid, sub k). Alle overige (buiten de nu voorziene 5 categorieën) komen in tranche 2 en 3 aan de beurt.

Ministeriële regeling voor inhoudelijk inkaderen?

In de meest recente editie van het Artikelsgewijze commentaar werd al vooruitgelopen op de mogelijke nadere duiding van de verschillende categorieën via de ministeriële regeling van artikel 3.3, negende lid. De geluiden waren er al dat de werkdefinities zouden worden verwerkt in een regeling. In het boek wordt betwijfeld of dit wel kon. De twijfel was erin gelegen dat het negende lid vooral stelt dat regels gesteld kunnen worden over de wijze waarop documenten actief openbaar worden gemaakt. Dat lijkt meer te zien op de vorm waarin dat gebeurt (waarbij logischerwijs aangesloten wordt of moet worden bij de voorkeursvolgorde van artikel 2.4, derde lid) of het proces dat moet worden gevolgd (waarvoor artikel 3.3, derde lid en verder het kader vooral al lijkt te vormen). De toelichting is helder, geen spoor van twijfel bij BZK. Een concretisering en verduidelijking van de wet kan worden gegeven in de regeling.

Daarom zien we dan ook in de conceptregeling Actieve openbaarmaking Woo dat op onderdelen een inhoudelijke nadere duiding wordt gegeven over de wet (en diens toelichting). Een paar dingen die opvallen:

  • Organisatie en werkwijze (art. 3.3, eerste lid, onderdeel d);

Nader geconcretiseerd wordt hier dat onder “organisatieonderdelen” (waar de wet van spreekt) in elk geval moet worden verstaan directies en directoraten-generaal en dat in dat geval de omschrijving van taken en bevoegdheden beperkt mag worden tot het directieniveau. De toelichting maakte al duidelijk dat hieruit geen verplichting volgt om mandaatbesluiten openbaar te maken nu dat juist volgt uit de categorie Overige besluiten van algemene strekking. Toch mag worden aangenomen dat dit mandaatbesluit strikt genomen wel een logische opmaat zou geven voor het verder invullen van de verplichting om inzicht te geven in de organisatie en werkwijze. Expliciet spreekt deze categorie immers van het inzichtelijk maken van taken én bevoegdheden. Als een bevoegdheid niet op directeursniveau is belegd maar ‘lager’, zou het logisch zijn niet te stoppen op dat directieniveau.

De toelichting bij de regeling wekt de indruk dat het allemaal niet zo strikt hoeft te zijn. De aanbeveling wordt gedaan een balans te vinden tussen het geven van voldoende inzicht, maar het ook behapbaar te houden voor niet-ingewijden. De wettelijke eis van het inzichtelijk maken van de taken en bevoegdheden wordt daarmee dus aardig verlaten.

  • Bereikbaarheidsgegevens (art. 3.3, eerste lid, onderdeel e);

Hoewel de wet toch echt spreekt van de wijze waarop “een verzoek om informatie kan worden ingediend” beperkt de regeling (artikel 2.3.2) – in navolging van de toelichting bij de wet – dit onderdeel van artikel 3.3, eerste lid, onderdeel e tot de verzoeken om informatie op grond van artikel 4.1 Woo. Of dit terecht is, is sterk de vraag. De Woo kent natuurlijk meer vormen van informatieverzoeken (die daarover deze training). Bovendien zijn er ook andere (bijzondere) wetten die mogelijkheden bieden om verzoeken om informatie bij de overheid in te dienen, denk aan de AVG, de Wpg etc.

In dit verband valt ook op dat impliciet de suggestie wordt gewekt dat het mondeling doen van een Woo-verzoek niet meer mogelijk is. Dat is natuurlijk onjuist (zie artikel 4.1, tweede lid). Je zou denken dat naast het bekend maken van het postadres (eerste lid, onderdeel d) en e-mailadres (lid 1 sub e) ook het telefoonnummer bekend wordt gemaakt wat gebeld kan worden voor het indienen van een Woo-verzoek. Hoewel dat uiteraard kan samenvallen met het telefoonnummer van de Woo-contactpersoon (wel genoemd in eerste lid, onderdeel f) is dat geen vanzelfsprekendheid als we de taakomschrijving van de contactpersoon lezen in artikel 4.7.

  • Vergaderstukken Staten-Generaal (art. 3.3, tweede lid, onderdeel b).

Bijzonder is dat de regeling bij deze categorie ook spreekt van de agenda van de Tweede Kamer, Eerste Kamer of de verenigde vergadering. Dat valt op nu dit specifieke document juist niet wordt genoemd in artikel 3.3 lid 2 sub b. Natuurlijk maakt het onderdeel uit van de wel in de wet genoemde vergaderstukken en verslagen, maar bijzonder is het wel. Te meer omdat in artikel 3.3, tweede lid, onderdeel d wel gesproken wordt van de agenda’s van de minmisterraad, GS, B&W en de dagelijkse besturen van waterschappen en besturen van gemeenschappelijke regelingen. Het maakt in elk geval nog maar eens duidelijk dat voor die organen niet geldt dat de vergaderstukken – zoals collegevoorstellen e.d. – actief openbaar gemaakt moeten worden.

Eén platform?

Al snel werd duidelijk dat de wetgever zichzelf in de vingers had gesneden door met artikel 3.3b Woo één platform voor te schrijven waarop alles dat verplicht openbaar was gemaakt vindbaar was. Dat platform PLOOI bleek minder goed dan gedacht. Ook nu is de Woo-index nog niet je van het, waardoor het idee van één “door de minister van BZK in stand gehouden digitale infrastructuur” moet worden verlaten. De regeling maakt het duidelijk door op te merken dat de wetten via www.officielebekendmakingen.nl bekend worden gemaakt, de bereikbaarheidsgegevens via het Register van overheidsorganisaties (ROO) en de organisatie en werkwijze weer op een eigen weblocatie (en dan weer via een link daarnaar in het ROO).

Niet voor iedereen

De wet geeft de mogelijkheid om de inwerkingtreding van onderdelen van artikel 3.3 voor bepaalde organisaties die onder de Woo vallen (door artikel 2.2) vooralsnog even vrij te stellen van de verplichting tot actief openbaar maken (via artikel 10.2). Dat gebeurt met een Tijdelijke regeling uitzonderen bestuursorganen van de actieve openbaarmakingsplicht Woo. Voor deze eerste tranche worden de zogeheten b-organen (personen of colleges met openbaar gezag bekleed), specifieke onderwijsinstellingen en de academische ziekenhuizen nog even vrijgesteld van deze verplichtingen als het gaat om de bereikbaarheidsgegevens en de informatie over de organisatie en werkwijze.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *